25 oktober 2015

Pierre Dubois

Mocht u weleens in het Antiquariaat grasduinen, dan vindt u zeldzame bundels voor heel weinig geld. Zo'n voorbeeld is de bundel Stenen en Sterren Gedichten 1939 -1994 van Pierre H. Dubois met een nawoord van Anton Korteweg. Deze Nederlandse dichter, prozaschrijver, vertaler, biograaf en criticus, in 1917 in Amsterdam geboren en in 1999 in Den Haag overleden, heeft talloze prijzen op zijn naam staan en heeft vanaf 1941 tot 1997 veel gepubliceerd maar weinig bekendheid gekregen.
In het nawoord lezen wij dat Dubois van de generatie van Bertus Aafjes, Ed. Hoornik, Adriaan Morriën, Leo Vroman en Adriaan van der Veen was. Dat hij in zijn poëzie zichzelf voortdurend de vraag stelt over zijn eigen bestaan maakt dat wij van een existentiële beschouwing kunnen spreken. Interessant zijn de contacten die Dubois had met W.F. Hermans in Brussel in de jaren veertig van de vorige eeuw. Over deze schrijver en journalist zei Hermans het volgende: ‘aimabel, katholiek en voorzien van een goed netwerk’. Dubois zelf herinnerde zich in zijn memoires dat Hermans geestig was en 'een beetje sardonisch'. ‘Hij was heel scherpzinnig en volstrekt niet onaardig.’ In NRC Weekend artikel van zaterdag 23 & zondag 24 november 2013 schrijft Willem Otterspeer dat Hermans een uur heeft gesproken met de dichter. ‘Het is een roze, ronde, degelijke jongeman. Ik geloof niet dat deze kennismaking voortgezet zal worden.’ Daarin vergiste hij zich want Dubois spande zich voor hem in. Hij was niet alleen correspondent voor De Tijd, maar ook chef kunst van De Nieuwe Standaard waarin Hermans schrijft over twee stromingen in de Nederlandse literatuur: de “irrationele fantasten” en de “rationele realisten”; hij deelt zichzelf bij de eerste stroming in en vindt Dubois maar een saaie man die alle bohemien allures mist. De journalist trekt zich hier niets van aan, reist naar Nederland en komt terug 'in vuur' voor de poëzie van Hermans.
Het is moeilijk om Dubois in een bepaalde richting in te delen. Hij heeft iets heel eigens, onpretentieus, huiselijk, nooit betogend en soms vrolijk en frivool, bijna banaal en alledaags. Lees je 'Een dag uit mijn jeugd': ‘Een man, vader geheten, zit in een stoel / voor een beregend raam. Hij rookt een sigaar. / De rook hangt in slierten om de lamp.’ Of deze regels uit het gedicht 'Woorden': ‘alleen met woorden die onschrijfbaar zijn / kan het eeuwige zwijgen / worden / aangeklaagd.’; dan weet je dat de zeven euro die de bundel kost goed zijn besteed.
De Vlaamse dichter Maurice Gilliams schreef over deze bundel: '– Gedroomde kaars, hoe lang nog zult gij branden? Maria zit naast mij. Stenen en sterren / vallen op tafel, langs mijn dorbevreesde wangen / terwijl ik schrijf.' Ikzelf vond uit zijn Vroege verzen de derde strofe van het gedicht 'Te kunnen leven' aandoenlijk en typerend voor de poëzie van deze dichter: ‘Te kunnen leven, dan, zelfs dan, en niet vergrijzen / als niets meer overblijft van wat eens was en werd/en met een strakke mond het leven goed te prijzen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten