26 maart 2017

vr
10 mrt 14:06 — vr 24
mrt

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Russische kindergedichten (deel 1)
De verloren bundel van maart 2017
Poëzie voor kinderen heeft in Rusland al eeuwen op een uitzonderlijk hoog niveau gestaan. Bij mij op de maan, een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw, vertaald en toegelicht door Robbert-Jan Henkes en door uitgeverij Van Oorschot in april 2016 uitgegeven, is een tijdloze bundel waarin kindergedichten, sprookjes en fabels elkaar afwisselen vanaf de zeventiende eeuw tot de dag van vandaag.
Van bijna elk gedicht staat in de verantwoording precies in welk jaar het is geschreven. Er is ook een dierenregister - zo'n tweehonderd dieren - en uit de inhoud blijkt dat zo'n veertig dichters dit soort poëzie heeft geschreven waaronder ons allen bekende namen zoals Aleksandr Poesjkin, Anna Achmatova, Marina Tsvetajeva, Aleksandr Blok, Vladimier Majakovski, Ossip Mandelelstam, Daniil Charms, Iosif Brodski, maar eveneens genoeg onbekende namen.
In het nawoord van de maker van dit boek valt te lezen dat de eigenlijke Russische kinderpoëzie begint met Grootvadertje Krylov (1769-1844) die meer dan tweehonderd fabels schreef die hij onder meer ontleende aan Aesopus. Net als in Frankrijk werden deze fabels verplichte kost op school. Aardig om te weten is dat Krylov met zijn eerst verdiende geld werk van de grote zeventiende-eeuwse Franse tragedie-, komedie- en satireschrijvers Racine, Molière en Boileau kocht. Zijn dierengedichten doen erg aan Jean de La Fontaine (1621-1695) denken: geestig, speels en levensbeschouwend met een leerzame conclusie zoals bij De libelle en de mier (1808), De kraai en de vos (1807) en De ezel en de nachtegaal (1811). Een aantal van zijn gedichten geeft de moraal tussen haakjes onderaan de tekst. Dat is het geval in De spin en de donder waarin de spin door het onweer op de grond valt en bedenkt dat hij ‘nu los [liep] / Langs de rand / van het bos’ als hij een ezel was geweest. Moraal: als je valt, is het meestal naar onderen. In De ezel en de haas wil de ezel indruk maken op zijn vrienden en zegt hij dat hij goed vliegen kan, maar als de haas zegt: ‘Nou, doe het dan!’, dan ‘Landt hij - patsboem - op zijn fundament.’ (Moraal: doe geen hermelijnen mantel aan, als je geen koning bent.) Hieronder een voorbeeldgedicht uit 1808:

Dan volgt een zestigtal pagina's Aleksandr Poesjkin (1799-1857). Lange gedichten die als spannende verhalen lezen, bijvoorbeeld Het sprookje van de pope en van zijn knecht jandoedel (1830). De pope wil Jandoedel niet betalen voor zijn diensten en laat zijn vrouw een klus bedenken die niet te klaren is. Hij moet de centjes van 'de duivels uit de zee' zien op te halen omdat de pope lijfpacht van ze krijgt tot aan zijn dood. Slimme Jandoedel doet een weddenschap met de duivels: zij moeten een paard optillen van de grond en er een halve mijl mee rondrijden. Is dat mogelijk? Nee, maar hij kan het wel, 'springt te paard en rijdt als een pijl'. De pope is dan 'onaangenaam verrast' en 'verstopt zich achter zijn vrouw'. De moraal luidt dan: 'Als je alleen je eigen zakken vult, / Is het eigen schuld dikke bult'.
Het derde sprookje uit 1831, 'Het sprookje van tsaar Saltaan, zijn bloemrijke en machtige heldenzoon vorst Gwidon en de wonderschone zwanenprinses', dramatisch en romantisch, vertelt over drie zusjes die de wens koesteren om een huwelijk met de tsaar te sluiten en laten weten wat zij hiervoor zullen doen: de eerste zal 'Voor de hele christenheid' een feestmaaltijd voorbereiden, de tweede zal een lakenstof voor iedereen maken en de derde zal hem een heldenzoon schenken voor op de troon. Gwidon kiest voor de laatste en geeft de overige twee zussen allebei een taak: de ene zal koken en de andere weven. Maar het is oorlog en tsaar Saltan 'moet van zijn gade scheiden' en zegt tegen haar:

Woedend zijn de twee zussen. Dat schreeuwt om wraak. Met list en bedrog ruilen zij de tsarenbrief voor een bevel nadat ze hem eerst dronken hadden gevoerd. 'Op de tsaren last, wij willen, / Zonder tijd meer te verspillen / Dat mijn gade met haar kroost / 't Blauwe diep in wordt geloosd!' Dit nadat ze eerst de tsaar hadden belogen, die bij terugkomst van de oorlog te horen had gekregen dat de geboren zoon 'geen pad, of muis, of meesje' is maar 'een onbekend soort beestje'. Hoe het verder gaat, kunt u zelf lezen. Wel wil ik verklappen dat Zoon Gwidon en zijn moeder met diverse hulp de tocht op zee overleven en na vele omzwervingen weer veilig thuiskomen. Dit sprookje is op muziek gezet door N.A. Rimski-Korsakov.
Leuk om te weten is dat de ouders van Poesjkin geen Russisch spraken maar Frans. We lezen dat dit hem niet verhinderde uit te groeien tot 'het stralende licht der Russische letteren'. Hij leerde Russisch van zijn kindermeisje die hem vertrouwd maakte met Russische folklore en Europese sprookjes terwijl het Frans hem de mogelijkheid gaf inspiratie op te doen.
In de negentiende eeuw volgen nog een aantal bekende en onbekende namen: Pjotr Jersjov (1815-1869), Michaïl Lermontov (1814-1841), Apollon Majkov (1820-1897), Ivan Soerikov (1841-1880), Nikolaj Nekrasov (1821-1878), Valeri Brjoesov (1873-1924). Van deze laatsten m.u.v. Nekrasov zijn geen noemenswaardige gedichten opgenomen.
En zo belanden we in de twintigste eeuw met slechts drie pagina's voor Anna Achmatova (1889- 1966) van wie de bekende twaalf regels van In de kinderkamer (1911) zijn opgenomen, en Marina Tsvetajeva (1892-1941) met twee korte gedichten 'Nergens om' en Wilde wil, uit 1912.
Uit deze eeuw maak ik een keuze van de mij meest geliefde poëten. Het aardige van dit boek is dat je blijft lezen, omdat je overal humor, geestigheid en verrassende wendingen aantreft. Ik begin met Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski (1882-1969). Tsjoekovski werd geboren als zoon van de joodse koopman Emmanuel Lewenson en zijn huishoudster. Met zijn moeder trok hij naar Odessa waar hij het gymnasium bezocht. Hij leerde zichzelf Engels en werd begin vorige eeuw correspondent in Londen. Later is hij literatuur vanuit het Engels gaan vertalen. Bekend zijn de vertalingen van de Amerikaanse dichter Walt Whitman. Daarna kwam hij in contact met literaire kringen en maakte kennis met Aleksandr Blok. In 1952 werd hem een doctorstitel toegekend vanwege zijn ontdekking en verdediging van de al eerder genoemde negentiende-eeuwse dichter Nekrasov van wie hij in 1952 een biografie publiceerde getiteld Het vakmanschap van Nekrasov. Tsjoekovski’s poëzie karakteriseert zich door de uitbeelding van het Russische dorp en de schaduwzijde van de stad. In zijn literaire vorm gegoten boerentaal is hij retorisch en vooral doordrongen van beeldentaal en folklore van het platteland. Een voorbeeld van zijn kinderpoëzie, vertaald door Peter Zeeman, is dit fragment:

Tsjoekovski werd in de Sovjettijd vooral populair met zijn kinderboeken en -verzen. Bekend van hem is het lange gedicht Krokodil uit 1917, in zes hoofdstukken vervat. We lezen dat 'Krokodil, Krokodil Krokodilovitsj' die jas en bril draagt en pookt met een stok achterna wordt gezeten door een hele horde 'Die schreeuwde en knorde en morde: / 'Niet in orde! Niet in orde! / Kijk die muil! Wat kijkt-ie vuil! / Het is een vleesgeworden moordkuil! / Waar houdt zo'n lelijkerd zich schuil?' Meteen wordt duidelijk wie hem zo haten: 'krentenwegers, schoorsteenvegers en hulverplegers, hele legers' die duwen, fluiten en lelijke gebaren maken. De krokodil - ook niet gek - opende zijn mond / En schrokte de brutale hond / In één hap op / tot het laatste haartje op zijn kop'. De horde wordt kwaad en wil hem grijpen maar hij springt 'Op tram nummer twee'. Paniek ontstaat. Dan komt een politieagent, die duidelijk maakt dat het hier verboden is voor krokodillen. De krokodil knikte attent, / En slikte de agent / In één hap door - zelfs zijn sabel verdween zonder spoor. Grote angst bij iedereen behalve bij één, 'Een buitenbeentje, / Gilde niet en trilde niet: / Dat was de dappere Vanja Vasiltsjikov.' die van plan is het monster in stukken te hakken. 'En hij zwaaide met zijn speelgoedzwaartje: / 'Dat je het maar weet!' De krokodil smeekt om medelijden voor zijn 'krokodilletjes klein, die nu stilletjes aan het huilen zijn'. Twee strofen verder doet onze vriend iets wat niemand anders kan: 'Al wat ik heb opgeslokt en opgeschrokt / Boer ik onmiddelijk retour.' Vreugde onder het publiek en Vanja V. krijgt 'Honderd pond honing / Honderd pond marmelade / Honderd pond chocolade / En wel duizend Eskimo-ijsjes!'. De krokodil maakt nu dat ie wegkomt, vliegt terug naar Afrika en plonst 'pardoes in de Nijl, / Waar zijn vrouw de krokodilse lag- / Afgepeigerd van een zware dag.'
In hoofdstuk twee krijgen we te maken met de vrouw en de kinderen van onze held. We komen te weten dat Koko en Toto, de kleintjes van die twee erg ondeugend zijn zoals het kinderen betaamt. Toto drinkt Oostindische inkt en Koko verslikt zich in de samovar. Terwijl manlief dit allemaal aanhoort en zegt 'het leven is zwaar - zonder samovar ..' zwieren opeens in de tweede strofe de deuren open en komen heel wat dieren binnenlopen:

Alle dieren krijgen wat van Kroklodil Krokodilovitsj: 'Voor de dolfijn - marsepein, / Voor de gazellen - ulevellen, / Schuimpjes voor de stieren, / Kruimpjes voor de mieren -. In strofe 4 rijst de vraag: 'En kregen zijn kindertjes ook nog iets? / Zijn kindertjes kregen he-le-maal niets.' Maar wat schetst hun verbazing: 'Toen vader uit het kamertje ernaast / Een reusachtige kerstboom pakte / En voor ze op de grond neerkwakte.' Dit heeft hij uit Rusland voor ze meegenomen: 'En veelkleurig volgehangen / Met cadeautjes van verlangen.' Kerstmis wordt in dierenland gevierd met 'De jaguar, de baviaan, het wilde zwijn - alle dieren (...) En 'Wat geeft het dat de divan onder de buffel is bezweken / En dat de neushoorn met haar hoorn tussen de deur is blijven steken?' Iedereen is blij. Des te meer dat ze ook nog bezoek krijgen van de Hippo-tsaar. 'Wat een paniek brak toen uit bij het beestenspul! / Alom klonk geloei en gekrijs en gepiep en gebrul. / 't Is ook niet niks als de tsaar je in eigen persoon / Met een staatsbezoek eert, met of zonder kroon!' Deze hooggeëerde heer wil wat meer weten over wat onze krokodil is overkomen in dat verre Rusland en hij laat hem zijn verhaal vertellen over iets heel triests, namelijk over 'Onze broeders in de dierentuin - / Een dierentuin vol hartekreten - (...) / Ze worden geslagen, willens en wetens, / Ze knauwen en knagen aldoor aan hun ketens / Ze loeien en klagen, de zielepoten - / Eeuwig zijn ze opgesloten... Als voorbeeld laat K.K. zijn neef aan het woord die ooit 'Een toffe gozer' was die van 'dansen, lachen en zingen' hield maar nu doodziek is en 'met betraande ogen' vertelt over de 'vriend-verraders' die met hun macht en kracht nooit iets hebben gedaan om al zijn vrienden te bevrijden. Deze neef sterft. Na dit verhaal besluit de ik-figuur K.K. wraak te nemen op de mens, vooral op de eerder genoemde Vanja V. 'Zijn hoofd zou ik speciaal / willen hebben op een schaal!' Echt oorlog is het nu. Het dierenleger besluit naar Petrograd te gaan, 'Daar gaan wij de sloten slopen! (...) Gooien dan de kooien open' en roept: 'Mensen, zet het op een lopen, want we bijten je verrot!'
In hoofdstuk drie komt alles natuurlijk goed tussen mens en dier. Spannend blijft het wel, want het eindigt met het verhaal van de kleine Ljalja die daar loopt met 'met haar popje in haar hand'. Om haar heen 'een legioen viervoetige soldaten' en zij wordt gegrepen door 'een gruwelijk griezelmonster' dat, blijkt later, een gorilla te zijn. Om een lang verhaal wat te verkorten moet u weten dat Ljalja het zusje is van de gruwelijke al eerder genoemde Vanja V. Zij komt vrij op voorwaarde dat

Zo komt alles goed tussen mens en dier. De oplossing van totale vrijheid voor het dier zal veel mensen boeien. In plaats van ze op te sluiten in kooien moeten ze allemaal weer terug in de natuur, waar ze thuis horen. Ja, dat spreekt aan.
De andere sprookjes zijn even spannend en lang van stuk. De Russische dichters uit deze bundel geven de lezer spannende, wonderlijke, sterke en amusante verhalen te lezen en de vertaling van Henkes weet de taal tot uitdrager van beschouwing en overpeinzing te zijn. Dit boek zal lang op je tafel blijven liggen en dagelijks om inzage vragen. Een fantastische bloemlezing voor jong en oud!
En ja, Robbert-Jan Henkes is poëtisch gezien onbenaderbaar, geestig en uitvinder van een heel eigen taal. Een geniaal dichter die woorden verzint, bedenkt en uitvindt. Eigenlijk zoals kinderen dat ook doen bij het ontdekken van taal. Dat maakt gedachte en verveelt nooit.
Omdat na Tjoekovski nog zo veel de moeite van het schrijven waard is en er ook vele anderen zijn over wie te schrijven heb ik besloten dit in twee delen te doen. In maart of april volgt deel 2.
Tenny Frank
Hier kunt u al mijn voor Perdu geschreven stukken nog eens lezen, over al die dichters die mij boeiden.