15 april 2017

Bij mij op de maan. Bericht uit boekhandel Perdu 12 april 2017

wo
12 apr 16:04 — vr 28
apr

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Russische kindergedichten (deel 2)
De verloren bundel van april 2017
Dit is het tweede deel van de reeks over de verzameling Russische kindergedichten Bij mij op de maan, vertaald door Robbert-Jan Henkes en uitgegeven door uitgeverij Van Oorschot. Deel 1 lees je hier.
Al bladerend door de Russische kindergedichten Bij mij op de maan valt het oog op deze regels: 'Misja was bij Grisha op bezoek. / Hij maakte ruzie om dit boek. / Hij zwaaide en hij sloeg ermee - / en toen waren het er twee ... // Kindjes! Komt er iemand op bezoek, / Maak dan geen ruzie om dit boek!' De titel laat zich raden: ‘Misja en Grisja maken ruzie’.
De auteur Samoeïl Marsjak (1887-1964), met zesenzestig bladzijden vertegenwoordigd in de bundel, verbleef net als Tsjoekovski een tijd in Engeland waar hij bekende nursery rhymes als Humpty Dumpty vertaalde, had lange tijd een leidinggevende functie binnen zijn in 1927 genationaliseerde privé-uitgeverij en bood schrijvers die politieke moeilijkheden ondervonden werk in de jeugdliteratuur.. "In de categorie dierenwereld en natuur lag meer artistieke vrijheid dan in de boeken over de verheerlijking van de sovjetmaatschappij. Zo mocht de absurdistische dichter Daniil Charms zijn 'nonsens' niet voor volwassenen publiceren maar wel voor kinderen," schrijft Angela Dekker in NRC Handelsblad (12 april 2013).
In het nawoord valt te lezen dat Tsjoekovski Marsjak roemde als ‘“een conquistador, een veroveraar van vreemdtalige dichters” en hij schreef in zijn boek over de kunst van het vertalen [...] dat dankzij Marsjak de Engelse nursery rhymes nu onvervreemdbaar onderdeel waren geworden van de Russische bakerrijmschat’ (p. 540). Samoeïl is erg geestig en zijn poëzie gaat over van alles en nog wat. Bijzonder vind ik hem.
In ‘Gisteren en vandaag’ babbelen een kaars, een lamp, een inktpot en een kraan over hoe het vroeger ging en zoals het nu gaat. Zegt de lamp: 'Vroeger werd ik aangestoken / Als het zonnetje onderging / En kwamen motjes aangevlogen / Die rond mij zaten in een kring...' Nu is het anders. 'Ik vroeg: 'Zeg eens lampedusa, / Ben je van hier of uit de U.S.A.? / Ik heb je nu eens goed bekeken, / Maar hoe val jij ooit aan te steken? / Je kleine eierdop zit vast: / Jij bent helemaal dichtgelast! [...]’ Het antwoord van de lamp laat zich raden: 'Kerosine hoef ik niet te halen / Ik krijg stroom uit de centrale. / Via draden, zie je moppie? / Slim bedacht hoor, koppie-koppie! // En als je daarna met dat knoppie / Twee draadjes met elkaar verbindt, / Strooi ik licht rond dat verblindt! / Snappez-vous? / Is dat gesnopen? / Ben ik duidelijk geweest? - '. Vroeger had je de inktpot en de pen; tegenwoordig de typmachine: 'Hamertjes! Een heel regiment! / Die onophoudelijk kloppen. (...) // Tik-tik-tik! En tik-tik-tik! / Het lijkt vertikkeme wel de hik! / En kling! en rats! Daar slaat de rol / Van het masjien alweer op hol!' // En het pennetje tandenknarst: 'Geen snars snap ik ervan, geen barst!' En hoe zit het met dat iets dat we allemaal op aarde dagelijks nodig hebben: water. S.M. laat emmers en juk aan het woord: 'Niemand heeft ons meer van node! / Boze tijding! Boze tijding! / Er is nu een nieuwe mode, / En die heet de waterleiding! ' // Niemand gaat meer water halen / Met emmertjes in de rivier. / 'De rivier dacht: Dat is balen! / En toen kwam-ie maar naar hier.'' De allerlaatste strofe verduidelijkt zijn gedachte en beantwoordt aan de werkelijkheid ' De mensen maken alles stuk.'
Het zijn vaak didactische gedichten: ‘Brand’ maakt duidelijk dat het niet zo verstandig is om je kind alleen thuis te laten terwijl de kachel brandt: 'Niet bij de kachel komen, Leentje, / Anders brand je nog je teentje!' // Maar Leentje is een dondersteentje: / Nauwelijks gaat de voordeur dicht,/ Of ze hinkelt op één beentje / Naar het aanlokkelijke licht, / En door een spleetje gluurt ze / Naar het gloeiend rode vuurtje, / Dat in de kachel loeit en fluit: / 'Leentjelief, laat mij eruit! / Ik kan me nauwelijks bewegen! / Je moeder is er vast niet tegen!' En wat er dan gebeurt... ja, dat weten we allemaal.
‘IJscobar’ vertelt over een dikzak: 'Voor de ogen van het kluppie / Schuift de dikzak in z'n uppie / De wafel in een mum naar binnen: / Het is al op voor hij nog moet beginnen! (...) En de hele bups kiept hij naar binnen / Langs zijn zeven onderkinnen: / In één seconde is het gebeurd.' De volgende strofe verklaart: 'Het ijs in de kar is nu opper dan op, / Het ijs in de kar is opperdepop'. Hoe eindigt zo iets? is de vraag. Heel onverwacht tragisch want Bolle Gijs '[...] is nu koud tot in het merg... (...) / En beweegt geen arm, geen been, / Geen wimper, geen teen, / En er woedt een sneeuwstorm om hem heen...'. Zo lees je wat er gebeurt als je teveel eet. En ook met de twee poezen die ruziën loopt het slecht af in ‘Twee poezenbeesten’: 'Ze vechten dag en nacht, / De stukken vliegen van hun vacht - / en als het eindelijk is opgeklaard / Is er niets meer van ze over / Dan het puntje / van hun staart.'
In het gedicht ‘Iets grijs met strepen en een snor’ wil een meisje van vijf dat haar poes in bed slaapt en zich laat wassen, maar 'Maar het poesje wilde zich niet wassen, / Hield niet van dat plissenplassen. / Hij wilde weg en met een sprong / Zat hij in een hoekje, / Zich te likken met zijn tong.' Hier loopt het natuurlijk goed af, want het poesje wordt een wijze kater en het meisje gaat 'naar de eerste klas van basisschool nummer honderdtwee.'
Amusant zijn ook de gedichten: ‘Post, Bagage, Een bal’ en ‘Mister Twister’. Met reden krijgt deze dichter veel aandacht. Henkes schrijft over zijn doelstelling: 'Een kind wil het hele leven zien in elk verhaal, in ieder kunstwerk; hij is niet op zoek naar vermaak maar naar kennis.' 'Het moest een grote literatuur voor kleintjes zijn'. En inderdaad elk verhaal is sterk.
In het nawoord leest men ook dat Marsjak op het punt stond gearresteerd te worden om ellendig aan zijn einde te komen, maar Stalin vond hem een goede kinderdichter. Hij kreeg twee prijzen: de Lenin-prijs en de Stalin-prijs. 'We hadden allebei kunnen omkomen,' schreef M. later aan Tjoekovski. 'De kinderen hebben ons gered.'
Weet u wie verantwoordelijk voor het titelgedicht is? Nee, niet Majakovski (1893-1930) wiens ouders afstamden van Kozakken en die na de dood van zijn vader verhuisde naar Moskou waar hij een passie voor marxistische literatuur ontwikkelde; vervolgens gevangengezet werd wegens subversieve politieke activiteiten. Hij was toen zestien jaar oud en begon met het schrijven van poëzie. In 1911 aan de kunstacademie van Moskou maakte hij kennis met de futuristische beweging en een jaar later werden gedichten van hem afgedrukt. Na de Russische revolutie was zijn werk als futuristisch dichter gevestigd in zowel Rusland als het buitenland. Gebruik makend van een soort straattaal in het gedicht ‘Een wolk in broek’ (1915) is sprake van één lange rebelse monoloog over liefde, revolutie, kunst en oorlog. Bewogen en gepassioneerd voor wat er in de wereld in die tijd gebeurt, groeit zijn populariteit snel. Dan komt er een tijd van veel reizen naar Europa, America en ook veel in de Sovjet-Unie. Eind jaren twintig gedesillusioneerd in het bolsjewisme, steeds meer gefrustreerd in zijn vernieuwingsdrang en verliefd op de verkeerde vrouw, Lili Brik, de dochter van Osip Brik, de vrouw van zijn uitgever, pleegt hij zelfmoord en sterft op zevenendertigjarige leeftijd. Zijn lange gedichten hebben betrekking op levensvraagstukken waarvan de titels veelzeggend zijn: ‘Wat is goed en wat is slecht?’ en ‘Wat te worden?’ Het lijkt erop dat hij de lezer vooral iets wil leren en zijn methodiek is niet zacht. En ja, de moeite van het lezen waard zijn deze lange sprookjes zeker, vaak in hoofdstukken verdeeld.
Voor het titelgedicht zijn we aangekomen bij Osip Mandelstam (1897-1958) die in 1934 werd gearresteerd vanwege een gedicht 'De heerser' waarin Stalin werd beschreven als 'Kremlinbewoner uit de bergen, de wurger en borendoder / zijn dikke vingers vet als wormen / en zijn woorden onwrikbaar als loden gewrichten ...' Verbannen tot 1957 en een jaar later weer gearresteerd en vooroordeeld tot vijf jaar werkkamp maar zó verzwakt dat hij al voor zijn bestemming overleed in de buurt van Vladivostok op 27 december 1958. In 1970 werd Mandelstam internationaal bekend met zijn verhaal 'De Egyptische postzegel' en de autobiografische teksten die in de gelijknamige bundel in 1978 bij uitgeverij Van Oorschot verscheen in de reeks Russische Miniaturen. De derde en de vijfde strofe van Bij mij op de maan geef ik te lezen:

Daniil Charms (1905-1942) - ook niet oud geworden - is een ander verhaal. Pseudoniem van Daniil Ivanovitsj Joevatsjov is bekend als Ruslands grootste absurdistische dichter en schrijver. Eind jaren twintig van de vorige eeuw heeft hij met twee andere dichters de beweging Oberiu, 'vereniging voor reële kunst', opgericht. Deze groep hield literaire avonden en waren kunstenaars die het absurde tot systeem verheffen. Charms was altijd gehuld in Sherlock Holmes-achtige kledij met een pijp in de mond. 'Een opvallende verschijning in het Petersburg uit die tijd' wordt over hem gezegd. Ooit las ik dat Charms een Russische schrijver in de traditie van Gogol, Tsjechov en Dostojewski is. Niet de allerminsten! En ik herinner mij nog goed deze verzen van hem - wat hij over Poesjkin zei - en schreef op 15 april 1931.

Dit doet denken aan de dadaïsten, aan Paul van Ostaijen en aan de absurdistische Roemeense toneelschrijver Ionesco (1909-1994) die voor de Tweede Wereldoorlog naar Frankrijk vertrok. De herhalingen van het gedicht ‘Vrolijk oud mannetje’ doet aan deze laatst genoemde schrijver denken: ‘Er was een vrolijk oud mannetje,/ Niet groter dan een vlo,/ En als dat vrolijke mannetje / Moest lachen ging dat zo: / Ha ha ha, / En hè hè hè / Hi hi hi, / En hoi hoi hoi! / Boe, boe, boe, / En bè bè, / Tsjing tsjing tsjing, / En tsjoek / tsjoek!’ De verzonnen situaties van de ik-persoon uitgenodigd door een muis met een nieuw huis of een poesje die haar poot snijdt of een timmerman die een schaapje maakt, of het dak dat zucht en piept, of de regenboog die slaapt, of de veertig jongetjes die over straat voorbij lopen op een rij, allemaal situaties die vooral kinderen bedenken. Zijn poëzie klinkt als muziek voor de oren, geweldig weergegeven door de vertaler met onomatopeën die klanken nabootsen zoals Plop en Plons. In het gedicht ‘Er was eens een muzikant Amadee Faradon Amadee Nikolaj Faradon’ klinken 'tin-tingeling, toendroen, tumtum, bombom, bom-baradon als slagen op een trom'. Als je in het gedicht 'Vroem-vroem-vroem! of Toet-toet-toet! / Aan de kant daar! / Aan de kant daar! of Zoef-zoef-zoef! / Kijk eens uit daar!' dan is het alsof het gedicht de realiteit inhaalt.
Images voor ‘Vierenveertig sijsjes’ van Charms is te zien op Internet; hieronder de eerste twee en laatste strofen van dit gedicht opgedragen aan het 6de Leningradse kindertehuis:


Onder het gedicht staat: 'met Samoeïl Marsjak.'
In de recensie getiteld 'Het leven als practical joke' van Kristien Warmenhoven kun je over deze dichter het volgende lezen: "Charms maakte niet alleen kunst, volgens zijn bontgenoot Vvedenski wàs hij kunst. Charms zelf beweerde dat voor hem niet de kunst het belangrijkste was, maar het leven. Van zijn goede vriend Jakov Droeskin is de uitspraak dat hij het leven beschouwde als een wonder en dat hij van zijn leven een wonder wilde maken. Charms dacht dat de meeste mensen in het leven op zoek zijn naar een wonder; niet een wonder waar je op zit te wachten, maar iets absurds. Het leven als zinloos en ongerijmd fenomeen – dat was nu precies wat Daniil Charms fascineerde. Zijn werk is net zo buitenissig als zijn gedrag. Hij is de ongekroonde koning van het ongerijmde. Bij hem wordt alles voortdurend op zijn kop gezet." Charms was niet alleen bijzonder maar vooral iemand om en met wie je kon lachen. Als je bijvoorbeeld weet dat hij zijn gedichten graag zittend op een gebaksbordje voordroeg, onder spandoeken met kreten als 'mensen zijn geen haringen' dan verbaast het ook niet dat hij bij de keuring voor de militaire dienst met das en hoge hoed, een kruis op zijn borst en een wandelstok in de hand verschijnt en dat hij tijdens serieuze gesprekken zat te goochelen met pingpongballen of dat hij soms languit op het plaveisel ging liggen om dan weer zijn weg te vervolgen alsof er niets was gebeurd. Men heeft hem vaak, gekleed in een geruit jasje, drollenvanger en slobkousen, uit het raam zien klimmen en heen en weer lopen over de gevelrand.
Interessant om te weten is dat zijn vader lid was van de terroristische organisatie De Volkswil die verantwoordelijk was voor de moord op tsaar Alexander de tweede en dat hij in 1883 door de geheime dienst is opgepakt en naar Siberië is gestuurd. Zijn zoon kreeg ook te maken met diezelfde dienst. En later ook met een extreem vijandige pers die na een voorleesavond in een school schreef dat de nonsensicale poëzie van Charms 'een protest was tegen de dicatatuur van het proletariaat'. Hij werd gearresteerd en kwam korte tijd daarna weer vrij, in 1931. Na zijn vrijlating heeft Charms zich volledig op het schrijven van kinderliteratuur toegelegd. In 1941 werd hij opnieuw gearresteerd vanwege "defaitisme". Een jaar later stierf hij de hongerdood in een gevangenisziekenhuis in Leningrad. Oud is hij dus niet geworden: 37 jaar!
Vreemd is wel dat tijdens zijn leven weinig is uitgeven en dat de populariteit die hij heden ten dage geniet zo groot is dat zijn bundel Ik zat op het dak met proza, toneel en gedichten door Atlas in 2002 uitgegeven nergens meer te krijgen is. Totaal uitverkocht! En als je weet dat in Moskou zijn werk nu in een oplage van vijf miljoen exemplaren verschijnt dan is dit het overtuigende bewijs dat zijn werk de gruwelen van zijn tijd heeft weten te trotseren.
Met deze dichters was het goed toeven. Veel plezier heb ik eraan beleefd. Als ik toevallig het boek laat openvallen op dit gedicht van Aleksandr Vedenski (1904-1941) - net zo jong gestorven en net zo oud als zijn vriend Charms - dan weet ik met zekerheid dat deze bundel de beste koop van dit jaar is. En dat ik mij dagelijks zal opvrolijken met deze gedichten. Vandaag bijvoorbeeld met het gedicht 'Wie?' van V.

En volgende week misschien met een andere dichter. Een intens genot voor wie van taal en poëzie houdt. Eigenlijk moet ieder gedicht hardop voorgelezen worden zodat klank, metrum en ritme tot uitdrukking worden gebracht; en ik kan u verzekeren dat ieder kind gelukkig in slaap zal vallen met de leukste verhalen ooit. Moet je de kinderen ook vertellen dat Danïil Charms geen graf heeft en dat over hem een lied 'De tabaklegende' is geschreven door de zanger Aleksandr Galitsj die zich voorstelt dat Charms niet dood is, maar al jaren door het land dwaalt om sigaretten te kopen, maar de winkels steeds gesloten op zijn weg vindt en dus verder moet trekken? De koper van deze bundel zal het altijd bij zich hebben als hij moet reizen, ergens wachten of gewoon de tijd wil doden met iets dat blijft leven in zijn geheugen, nooit zal uitsterven: het verhaal van een Russische kinderdichter, wie dan ook.
Tenny Frank
Hier kunt u al mijn voor Perdu geschreven stukken nog eens lezen, over al die dichters die mij boeiden.

26 maart 2017

vr
10 mrt 14:06 — vr 24
mrt

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Russische kindergedichten (deel 1)
De verloren bundel van maart 2017
Poëzie voor kinderen heeft in Rusland al eeuwen op een uitzonderlijk hoog niveau gestaan. Bij mij op de maan, een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw, vertaald en toegelicht door Robbert-Jan Henkes en door uitgeverij Van Oorschot in april 2016 uitgegeven, is een tijdloze bundel waarin kindergedichten, sprookjes en fabels elkaar afwisselen vanaf de zeventiende eeuw tot de dag van vandaag.
Van bijna elk gedicht staat in de verantwoording precies in welk jaar het is geschreven. Er is ook een dierenregister - zo'n tweehonderd dieren - en uit de inhoud blijkt dat zo'n veertig dichters dit soort poëzie heeft geschreven waaronder ons allen bekende namen zoals Aleksandr Poesjkin, Anna Achmatova, Marina Tsvetajeva, Aleksandr Blok, Vladimier Majakovski, Ossip Mandelelstam, Daniil Charms, Iosif Brodski, maar eveneens genoeg onbekende namen.
In het nawoord van de maker van dit boek valt te lezen dat de eigenlijke Russische kinderpoëzie begint met Grootvadertje Krylov (1769-1844) die meer dan tweehonderd fabels schreef die hij onder meer ontleende aan Aesopus. Net als in Frankrijk werden deze fabels verplichte kost op school. Aardig om te weten is dat Krylov met zijn eerst verdiende geld werk van de grote zeventiende-eeuwse Franse tragedie-, komedie- en satireschrijvers Racine, Molière en Boileau kocht. Zijn dierengedichten doen erg aan Jean de La Fontaine (1621-1695) denken: geestig, speels en levensbeschouwend met een leerzame conclusie zoals bij De libelle en de mier (1808), De kraai en de vos (1807) en De ezel en de nachtegaal (1811). Een aantal van zijn gedichten geeft de moraal tussen haakjes onderaan de tekst. Dat is het geval in De spin en de donder waarin de spin door het onweer op de grond valt en bedenkt dat hij ‘nu los [liep] / Langs de rand / van het bos’ als hij een ezel was geweest. Moraal: als je valt, is het meestal naar onderen. In De ezel en de haas wil de ezel indruk maken op zijn vrienden en zegt hij dat hij goed vliegen kan, maar als de haas zegt: ‘Nou, doe het dan!’, dan ‘Landt hij - patsboem - op zijn fundament.’ (Moraal: doe geen hermelijnen mantel aan, als je geen koning bent.) Hieronder een voorbeeldgedicht uit 1808:

Dan volgt een zestigtal pagina's Aleksandr Poesjkin (1799-1857). Lange gedichten die als spannende verhalen lezen, bijvoorbeeld Het sprookje van de pope en van zijn knecht jandoedel (1830). De pope wil Jandoedel niet betalen voor zijn diensten en laat zijn vrouw een klus bedenken die niet te klaren is. Hij moet de centjes van 'de duivels uit de zee' zien op te halen omdat de pope lijfpacht van ze krijgt tot aan zijn dood. Slimme Jandoedel doet een weddenschap met de duivels: zij moeten een paard optillen van de grond en er een halve mijl mee rondrijden. Is dat mogelijk? Nee, maar hij kan het wel, 'springt te paard en rijdt als een pijl'. De pope is dan 'onaangenaam verrast' en 'verstopt zich achter zijn vrouw'. De moraal luidt dan: 'Als je alleen je eigen zakken vult, / Is het eigen schuld dikke bult'.
Het derde sprookje uit 1831, 'Het sprookje van tsaar Saltaan, zijn bloemrijke en machtige heldenzoon vorst Gwidon en de wonderschone zwanenprinses', dramatisch en romantisch, vertelt over drie zusjes die de wens koesteren om een huwelijk met de tsaar te sluiten en laten weten wat zij hiervoor zullen doen: de eerste zal 'Voor de hele christenheid' een feestmaaltijd voorbereiden, de tweede zal een lakenstof voor iedereen maken en de derde zal hem een heldenzoon schenken voor op de troon. Gwidon kiest voor de laatste en geeft de overige twee zussen allebei een taak: de ene zal koken en de andere weven. Maar het is oorlog en tsaar Saltan 'moet van zijn gade scheiden' en zegt tegen haar:

Woedend zijn de twee zussen. Dat schreeuwt om wraak. Met list en bedrog ruilen zij de tsarenbrief voor een bevel nadat ze hem eerst dronken hadden gevoerd. 'Op de tsaren last, wij willen, / Zonder tijd meer te verspillen / Dat mijn gade met haar kroost / 't Blauwe diep in wordt geloosd!' Dit nadat ze eerst de tsaar hadden belogen, die bij terugkomst van de oorlog te horen had gekregen dat de geboren zoon 'geen pad, of muis, of meesje' is maar 'een onbekend soort beestje'. Hoe het verder gaat, kunt u zelf lezen. Wel wil ik verklappen dat Zoon Gwidon en zijn moeder met diverse hulp de tocht op zee overleven en na vele omzwervingen weer veilig thuiskomen. Dit sprookje is op muziek gezet door N.A. Rimski-Korsakov.
Leuk om te weten is dat de ouders van Poesjkin geen Russisch spraken maar Frans. We lezen dat dit hem niet verhinderde uit te groeien tot 'het stralende licht der Russische letteren'. Hij leerde Russisch van zijn kindermeisje die hem vertrouwd maakte met Russische folklore en Europese sprookjes terwijl het Frans hem de mogelijkheid gaf inspiratie op te doen.
In de negentiende eeuw volgen nog een aantal bekende en onbekende namen: Pjotr Jersjov (1815-1869), Michaïl Lermontov (1814-1841), Apollon Majkov (1820-1897), Ivan Soerikov (1841-1880), Nikolaj Nekrasov (1821-1878), Valeri Brjoesov (1873-1924). Van deze laatsten m.u.v. Nekrasov zijn geen noemenswaardige gedichten opgenomen.
En zo belanden we in de twintigste eeuw met slechts drie pagina's voor Anna Achmatova (1889- 1966) van wie de bekende twaalf regels van In de kinderkamer (1911) zijn opgenomen, en Marina Tsvetajeva (1892-1941) met twee korte gedichten 'Nergens om' en Wilde wil, uit 1912.
Uit deze eeuw maak ik een keuze van de mij meest geliefde poëten. Het aardige van dit boek is dat je blijft lezen, omdat je overal humor, geestigheid en verrassende wendingen aantreft. Ik begin met Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski (1882-1969). Tsjoekovski werd geboren als zoon van de joodse koopman Emmanuel Lewenson en zijn huishoudster. Met zijn moeder trok hij naar Odessa waar hij het gymnasium bezocht. Hij leerde zichzelf Engels en werd begin vorige eeuw correspondent in Londen. Later is hij literatuur vanuit het Engels gaan vertalen. Bekend zijn de vertalingen van de Amerikaanse dichter Walt Whitman. Daarna kwam hij in contact met literaire kringen en maakte kennis met Aleksandr Blok. In 1952 werd hem een doctorstitel toegekend vanwege zijn ontdekking en verdediging van de al eerder genoemde negentiende-eeuwse dichter Nekrasov van wie hij in 1952 een biografie publiceerde getiteld Het vakmanschap van Nekrasov. Tsjoekovski’s poëzie karakteriseert zich door de uitbeelding van het Russische dorp en de schaduwzijde van de stad. In zijn literaire vorm gegoten boerentaal is hij retorisch en vooral doordrongen van beeldentaal en folklore van het platteland. Een voorbeeld van zijn kinderpoëzie, vertaald door Peter Zeeman, is dit fragment:

Tsjoekovski werd in de Sovjettijd vooral populair met zijn kinderboeken en -verzen. Bekend van hem is het lange gedicht Krokodil uit 1917, in zes hoofdstukken vervat. We lezen dat 'Krokodil, Krokodil Krokodilovitsj' die jas en bril draagt en pookt met een stok achterna wordt gezeten door een hele horde 'Die schreeuwde en knorde en morde: / 'Niet in orde! Niet in orde! / Kijk die muil! Wat kijkt-ie vuil! / Het is een vleesgeworden moordkuil! / Waar houdt zo'n lelijkerd zich schuil?' Meteen wordt duidelijk wie hem zo haten: 'krentenwegers, schoorsteenvegers en hulverplegers, hele legers' die duwen, fluiten en lelijke gebaren maken. De krokodil - ook niet gek - opende zijn mond / En schrokte de brutale hond / In één hap op / tot het laatste haartje op zijn kop'. De horde wordt kwaad en wil hem grijpen maar hij springt 'Op tram nummer twee'. Paniek ontstaat. Dan komt een politieagent, die duidelijk maakt dat het hier verboden is voor krokodillen. De krokodil knikte attent, / En slikte de agent / In één hap door - zelfs zijn sabel verdween zonder spoor. Grote angst bij iedereen behalve bij één, 'Een buitenbeentje, / Gilde niet en trilde niet: / Dat was de dappere Vanja Vasiltsjikov.' die van plan is het monster in stukken te hakken. 'En hij zwaaide met zijn speelgoedzwaartje: / 'Dat je het maar weet!' De krokodil smeekt om medelijden voor zijn 'krokodilletjes klein, die nu stilletjes aan het huilen zijn'. Twee strofen verder doet onze vriend iets wat niemand anders kan: 'Al wat ik heb opgeslokt en opgeschrokt / Boer ik onmiddelijk retour.' Vreugde onder het publiek en Vanja V. krijgt 'Honderd pond honing / Honderd pond marmelade / Honderd pond chocolade / En wel duizend Eskimo-ijsjes!'. De krokodil maakt nu dat ie wegkomt, vliegt terug naar Afrika en plonst 'pardoes in de Nijl, / Waar zijn vrouw de krokodilse lag- / Afgepeigerd van een zware dag.'
In hoofdstuk twee krijgen we te maken met de vrouw en de kinderen van onze held. We komen te weten dat Koko en Toto, de kleintjes van die twee erg ondeugend zijn zoals het kinderen betaamt. Toto drinkt Oostindische inkt en Koko verslikt zich in de samovar. Terwijl manlief dit allemaal aanhoort en zegt 'het leven is zwaar - zonder samovar ..' zwieren opeens in de tweede strofe de deuren open en komen heel wat dieren binnenlopen:

Alle dieren krijgen wat van Kroklodil Krokodilovitsj: 'Voor de dolfijn - marsepein, / Voor de gazellen - ulevellen, / Schuimpjes voor de stieren, / Kruimpjes voor de mieren -. In strofe 4 rijst de vraag: 'En kregen zijn kindertjes ook nog iets? / Zijn kindertjes kregen he-le-maal niets.' Maar wat schetst hun verbazing: 'Toen vader uit het kamertje ernaast / Een reusachtige kerstboom pakte / En voor ze op de grond neerkwakte.' Dit heeft hij uit Rusland voor ze meegenomen: 'En veelkleurig volgehangen / Met cadeautjes van verlangen.' Kerstmis wordt in dierenland gevierd met 'De jaguar, de baviaan, het wilde zwijn - alle dieren (...) En 'Wat geeft het dat de divan onder de buffel is bezweken / En dat de neushoorn met haar hoorn tussen de deur is blijven steken?' Iedereen is blij. Des te meer dat ze ook nog bezoek krijgen van de Hippo-tsaar. 'Wat een paniek brak toen uit bij het beestenspul! / Alom klonk geloei en gekrijs en gepiep en gebrul. / 't Is ook niet niks als de tsaar je in eigen persoon / Met een staatsbezoek eert, met of zonder kroon!' Deze hooggeëerde heer wil wat meer weten over wat onze krokodil is overkomen in dat verre Rusland en hij laat hem zijn verhaal vertellen over iets heel triests, namelijk over 'Onze broeders in de dierentuin - / Een dierentuin vol hartekreten - (...) / Ze worden geslagen, willens en wetens, / Ze knauwen en knagen aldoor aan hun ketens / Ze loeien en klagen, de zielepoten - / Eeuwig zijn ze opgesloten... Als voorbeeld laat K.K. zijn neef aan het woord die ooit 'Een toffe gozer' was die van 'dansen, lachen en zingen' hield maar nu doodziek is en 'met betraande ogen' vertelt over de 'vriend-verraders' die met hun macht en kracht nooit iets hebben gedaan om al zijn vrienden te bevrijden. Deze neef sterft. Na dit verhaal besluit de ik-figuur K.K. wraak te nemen op de mens, vooral op de eerder genoemde Vanja V. 'Zijn hoofd zou ik speciaal / willen hebben op een schaal!' Echt oorlog is het nu. Het dierenleger besluit naar Petrograd te gaan, 'Daar gaan wij de sloten slopen! (...) Gooien dan de kooien open' en roept: 'Mensen, zet het op een lopen, want we bijten je verrot!'
In hoofdstuk drie komt alles natuurlijk goed tussen mens en dier. Spannend blijft het wel, want het eindigt met het verhaal van de kleine Ljalja die daar loopt met 'met haar popje in haar hand'. Om haar heen 'een legioen viervoetige soldaten' en zij wordt gegrepen door 'een gruwelijk griezelmonster' dat, blijkt later, een gorilla te zijn. Om een lang verhaal wat te verkorten moet u weten dat Ljalja het zusje is van de gruwelijke al eerder genoemde Vanja V. Zij komt vrij op voorwaarde dat

Zo komt alles goed tussen mens en dier. De oplossing van totale vrijheid voor het dier zal veel mensen boeien. In plaats van ze op te sluiten in kooien moeten ze allemaal weer terug in de natuur, waar ze thuis horen. Ja, dat spreekt aan.
De andere sprookjes zijn even spannend en lang van stuk. De Russische dichters uit deze bundel geven de lezer spannende, wonderlijke, sterke en amusante verhalen te lezen en de vertaling van Henkes weet de taal tot uitdrager van beschouwing en overpeinzing te zijn. Dit boek zal lang op je tafel blijven liggen en dagelijks om inzage vragen. Een fantastische bloemlezing voor jong en oud!
En ja, Robbert-Jan Henkes is poëtisch gezien onbenaderbaar, geestig en uitvinder van een heel eigen taal. Een geniaal dichter die woorden verzint, bedenkt en uitvindt. Eigenlijk zoals kinderen dat ook doen bij het ontdekken van taal. Dat maakt gedachte en verveelt nooit.
Omdat na Tjoekovski nog zo veel de moeite van het schrijven waard is en er ook vele anderen zijn over wie te schrijven heb ik besloten dit in twee delen te doen. In maart of april volgt deel 2.
Tenny Frank
Hier kunt u al mijn voor Perdu geschreven stukken nog eens lezen, over al die dichters die mij boeiden.