5 november 2015

Over René Char

René Char


Perdu heeft nu een tiental bundels van de Franse dichter René Char (1907-1988). 
Dichter als lichtmaker titelde Henk Pröpper zijn artikel over deze poëet in het NRC Handelsbad van 23-02-1988:
'Dichten was voor Char het ontsteken van licht door de fonkeling van op elkaar stuitende woorden en had de taal eenmaal haar vitaliserend werk gedaan, dan trok de dichter zich uit het gedicht terug, terug naar het duister dat voor Char buiten de taal lag.'

Twintig jaar eerder had C.J. van Rees in het Parool van 24-06-1967 het volgende over Char geschreven:
'Dat Char tot de grootste Franse dichters behoort, daarover bestaat geen twijfel. Ten onrechte is hij tot nu toe een dichter voor dichters gebleven. Nog slechts een beperkt publiek heeft zich het 'mysterie' van deze poëzie eigen gemaakt. In ons land ligt er op dit punt een taak voor de goede vertalers, die een barrière voor een groter publiek zouden kunnen wegnemen. Of moeten we soms wachten tot hem de Nobelprijs wordt toegekend?'

Geboren in 1907 in L'Isle-sur-Sorgue, een plaatsje ten oosten van Avignon, was R.C. de jongste van de vier kinderen van Marie-Thérèse Armande Rouget en Emile Char, plaatselijk gipsfabrikant en burgemeester. Hij groeide op in de Vaucluse, landstreek van de ijskoude en heldere rivier de Sorgue, met uitzicht op het Lubérongebergte in de verte. 

Albert Camus schreef ooit in zijn inleiding op een Duitse Char-uitgave het volgende over deze streek: 
'Daar, waar Char is geboren, doet de zon zich soms als iets donkers voor, dat is algemeen bekend. Om twee uur 's middags, als de hitte boven de velden het grootst is, scheert een zwarte adem over het land.'

Maar ook een streek waar het toerisme hoogtij viert en een atoomraketbasis te vinden is. Met Picasso heeft Char zich daartegen in juni 1966 openlijk verzet. Dat was tevergeefs, want dat ding staat er nog steeds.

Van René Char kun je zeggen dat leven en dichtwerk onlosmakelijk verbonden zijn. Wat hij doet en wat hij schrijt staat in het licht van een innerlijk verzet tegen de mens. Tijdens zijn puberteit is duidelijk dat hij de neiging heeft zich anders dan anderen te gedragen. Hij gaat om met een groep kinderen die zich 'les matinaux' noemt, wat zo iets betekent als 'de ochtendwezens'; ze zwerven rond en nemen de vrijheid om te gaan en staan waar ze willen al naar gelang het seizoen en het uur van de dag. Hij schrijft hierover in zijn bundel Fureur et mystère (1948) het gedicht XXII: 

Compagnons pathétiques, qui murmurez avec peine, allez la lampe éteinte et rendez les bijoux. Un mystère nouveau chante dans vos os. Développez votre étrangeté légitime. 
Vertaald, betekent dit
Ongelukkige kameraden, die moeizaam mompelen, ga met de lamp uit en geef de juwelen terug. Een nieuw geheim zingt in jullie botten. Ontwikkel je ware vreemdheid.”

Char is iemand die zich autodidactisch ontwikkelt in de literaire wereld. Hij leest veel en laat zich inspireren door de oude klassieken, m.n. Plutarchus en door de Franse dichters: Villon, Vigny, Nerval, Baudelaire. 
Hij schrijft vanaf zijn vijftiende en zijn gedichten uit die tijd (1922-1927) zullen in 1928 worden uitgegeven in een bundel getiteld Cloches sur le coeur. Hij zal de 150 exemplaren later vernietigen omdat hij niet echt tevreden is over de invloeden van de romantiek en het symbolisme. Hij leert hiervan, weet dat dit soort poëzie niet is wat hij wil. 

In 1929 komt zijn eerste echte bundel uit: Arsenal waarin twee thema's onlosmakelijk met hem verbonden zijn: de natuur en het verzet. Hij zal in de Tweede Wereldoorlog onder de naam Alexandre het verzet organiseren. Hij kiest ervoor om in die oorlogsjaren niets te publiceren omdat, zo legt hij aan zijn vriend Curel uit, de dichters niet echt op hun plaats zijn in het leger. 
Deze periode zal een onmiskenbare invloed hebben op zijn werk en tot zijn dood zal hij wantrouwend blijven tegen de politiek, waarin hij de hypocrisie, dat zo zeker is van zijn rechten, ziet. Zijn missie als dichter heeft alles te maken met verandering van de wereld waarin wij leven, met de verkeerde ideeën die de mens heeft en met het besef van het gevaar dat de mens voor zichzelf en de ander is. 
Hij beschouwt literatuur niet zozeer als een verzet dat met wapens te maken heeft maar als een daad van bespiegeling, overpeinzing en strijd tegen jezelf. 
"Le pire est en chacun un chasseur dans son flanc", zegt hij, d.w.z. “Het slechtste zit in een ieder, als jager, in onze schoot”.

Belangrijk zijn de jaren 1929-1938 waarin hij kennis maakt met de surrealist Paul Eluard (1895-1952) die door zijn werk gefascineerd is geraakt en met wie hij kennis maakt. Die zoekt hem op in de Vaucluse; en beiden vertrekken naar Parijs waar hij kennis maakt met Breton en Aragon. Met z'n vieren zullen zij, juli 1930, het surrealistische tijdschrift Le Surréalisme au service de la révolution oprichten. 
Hij zal in die jaren met Eluard en Nush naar Spanje reizen en kennis maken met Salvador Dali en Gala. Hij zal ook in 1934 Tzara en zijn vrouw Greta Knutson ontvangen in zijn huis in de Provence; en later Man Ray en Picasso. 
Maar vanaf december 1934 zal hij zich losmaken van de surrealisten. “Le surréalisme est mort du sectarisme imbécile de ses adeptesschrijft hij aan Antonin Artaud (1896-1948), de surrealistische theatermaker. 
En in een open brief aan Benjamin Péret (1899-1959) – die ikzelf de interessantste surrealist vind – schrijft Char, 7 december 1935: “J'ai repris ma liberté voici treize mois, sans éprouver le moindre besoin de cracher sur ce qui durant cinq ans avait été pour moi tout au monde”, d.w.z. Ik ben sinds dertien maanden weer vrij zonder de minste behoefte te hebben op wat voor mij alles in de wereld betekende te spuwen.

Met Albert Camus (1913-1960), de Frans Algerijnse filosoof zal hij tot diens dood bevriend blijven; zij delen een identieke zienswijze op het fenomeen 'mens'. In 1959 schrijft Camus in het voorwoord van de Duitse editie Poésies de Char
“Je tiens René Char pour notre plus grand poète vivant et Fureur et mystère pour ce que la poésie française nous a donné de plus surprenant depuis Les Illuminations et Alcools […] La nouveauté de Char est éclatante, en effet. Il est sans doute passé par le surréalisme, mais il s'y est prêté plutôt que donné, le temps d'apercevoir que son pas était mieux assuré quand il marchait seul. […] L'homme et l'artiste, qui marchent du même pas, se sont trempés hier dans la lutte contre le totalitarisme hitlérien, aujourd'hui dans la dénonciation des nihilismes contraires et complices qui déchirent notre monde […] Poète de la révolte et de la liberté, il n'a jamais accepté la complaisance […]. 

Zo vertelt Camus dat hij de dichter van onze toekomst is. Een van de grootste dichter sinds Rimbaud en Apollimaire. Nieuw en verrassend. Het surrealisme heeft hem iets gegeven maar het is beter voor hem dat hij op eigen benen staat. Mens en kunstenaar houden gelijke tred. Gisteren, de strijd tegen het totalitarisme. Vandaag de dichter van het verzet en de vrijheid. Nooit heeft hij gedienstigheid verdragen. 
Vrij vertaald is dit wat wij lezen over de mening van Camus. 
 
In het latere werk van Char, met name vanaf de jaren zestig, klinkt de angst van het tijdsgewricht door. Char schetst het spanningsveld tussen de onvermijdelijke neergang - zelfs angst voor het ‘einde der tijden’- en het onweerhoudbare menselijk streven naar het hogere. 

Ook schrijft hij steeds vaker over het wezen van het dichterschap zelf. Niettegenstaande de ernst en filosofische diepgang van zijn levensvisie en zijn compacte schrijfstijl, weet hij toch een zekere luciditeit in zijn werk te behouden, welke de toegankelijkheid zeer ten goede komt. 
Maurice Blanchot (1907-2003), Franse romancier, essayist en filosoof zal over R.C. schrijven: 
“L'une des grandeurs de René Char, celle par laquelle il n'a pas d'égal en ce temps, c'est que sa poésie est révélation de la poésie, poésie de la poésie.” 
Ainsi, dans toute l'oeuvre de Char, “l'expression poétique est la poésie mise en face d'elle-même et rendue visible, dans son essence, à travers les mots qui la recherchent.” 

Wij lezen hier: 
“Een van de grootheden van René Char, daar waar zijn gelijke in deze tijd niet bestaat is dat zijn poëzie openbaring is van poëzie, poëzie van poëzie.” d.w.z. dat 'de poëtische uitdrukking de poëzie is die tegenover zichzelf staat en zichtbaar wordt, in haar essentie, door de woorden heen die haar opzoeken.”

Het wordt nu tijd voor de lezer van dit artikel te weten welke bundels van deze dichter nu voorradig zijn bij Perdu. Dat zijn:
A une sérénité crispée, Éditions Gallimard, 1951, 1ste druk, genummerd exemplaar
Les Matinaux, 2e édition, Gallimard, 1952.  
La parole en archipel, poèmes, 1ste druk, Gallimard, 1962. 
Retour Amont, Éditions Gallimard, 1966,1ste druk, genummerd exemplaar .  
Dans la pluie giboyeuse, poème, Éditions Gallimard, 1968.1ste druk, genummerd exemplaar, Le nu perdu, Éditions Gallimard, 1971, uitgegeven in 1976.  
Aromates chasseurs, Éditions Gallimard, 1975, uitgegeven in 1976. 
Fenêtres dormantes et porte sur le toit, Éditions Gallimard, 1979, uitgegeven in 1983. 
Les voisinages de Van Gogh, Éditions Gallimard, 1985, 1ste druk. 
CAHIER DE L'HERNE René Char, Éditions de l'Herne, 1971, waarin alle belangrijke stukken over Char.

Als laatste vind ik het belangrijk te zeggen dat Char een goede band had met veel schilders en hij noemde hen zelfs zijn ‘primaire bondgenoten’. In de jaren dertig sloot hij een levenslange vriendschap met Pablo Picasso en Joan Miró. Wassily Kandinsky illustreerde zijn werk; Henri Matisse werd door Chars Le marteau sans maître geïnspireerd voor een aantal schilderijen; Nicolas de Staël maakte veertien houtgravures voor Poèmes; Giacometti vier gravures voor Retour amont; en Georges Braque litho's voor Lettera Amorosa. En nog veel meer namen: Viera da Silva, Wilfredo Lam, Max Ernst, Valentine Hugo en niet onbelangrijk Zao Wou-ki (1920-2013, Frans Chinese schilder. Met allen had hij contact.

We weten tenslotte dat Char moeilijk te vertalen is. Wat de lezer moet weten is dat C.P. Heering-Moorman een vertaling van René Char verzorgde onder de titel: Samen aanwezig: gedichten 1930-1972, Meulenhoof, 1974. Over haar vertaling van Les voisinages de Van Gogh met de titel Grenzend aan Van Gogh, Meulenhoff, 1987 is jammer genoeg, misschien ten onrechte veel kritiek geweest in een artikel getiteld 'De vertaler als verpulveraar' van Stefan Hertmans, verschenen in Yang, jrg.24, 1988. 
Zij heeft Char goed gekend en logeerde vaak bij hem in de Vaucluse.
De poëzie van Char bestaat voornamelijk uit dichterlijk geformuleerde aforismen, uitspraken en gedachtegangen die je niet snel vergeet.
Ik citeer er een aantal met eigen vertaling.

Uit de bundel Dans La pluie giboyeuse de laatste strofen van La scie rêveuse

Entends le mot accomplir ce qu'il dit. Sens le

mot être à son tour ce que tu es. Et son existence

devient doublement la tienne.

Seule des autres pierres, la pierre du torrent a

le contour rêveur du visage enfin rendu.

De dromerige zaag

Hoor wat het woord verwezenlijken zegt. Voel het
woord zijn op z'n beurt wat jij bent. En zijn bestaan
wordt dubbel en dwars de jouwe.
Van andere stenen heeft enkel de bergstroomsteen
de dromerige omtrek van 't tenslotte geuite gezicht.

En dan de eerste twee strofen van Le terme épars dat ik vertaal als De term schaars

Si tu cries, le monde se tait: il s'éloigne avec ton

propre monde.
Als jij schreeuwt, zwijgt de wereld: zij gaat heen
met je eigen wereld.

Donne toujours plus que tu ne peux reprendre.

Et oublie. Telle est la voie sacrée.
Geef altijd meer dan je kunt terugkrijgen.
En vergeet. Dat is de heilige weg.

Tenslotte, de eerste twee strofen van Possessions extérieures, vertaald als Uiterlijk bezit

Parmi tout ce qui s'écrit hors de notre attention,

l'infini du ciel, avec ses défits, son roulement, ses

mots innombrables, n'est qu'une phrase un peu plus

longue, un peu plus haletante que les autres.

Bij alles wat zich buiten onze aandacht schrijft,
is het oneindige van de hemel, met zijn uitdagingen,
zijn lawaai, zijn talloze woorden, slechts een iets
langere zin, iets spannender dan de anderen.

Uit de bundel La parole en archipel regels uit het gedicht LES DENTELLES DE MONTMIRAIL:

La poésie vit d'insomnie perpétuelle.
Poëzie leeft van permanente slapeloosheid.

Il semble que ce soit le ciel qui ait le dernier mot.

Mais il le prononce à voix si basse que nul ne l'entend

jamais.

Het lijkt erop dat de hemel het laatste woord heeft.
Maar hij spreekt het zo zacht uit dat niemand hem ooit
hoort.


Vertaald in een twintigtal talen. Nauwelijks, merkwaardig genoeg, in het Nederlands behalve door al genoemde Heering-Moorman. Verder enkele gedichten, vertaald door Guus Luijters en Sybren Polet, te vinden in een aantal bloemlezingen, zoals Door mij spreken stemmen uitgegeven door Bert Bakker in 1975; Gedicht 99, uitgegeven door L.J. Veen in 1999.
Verder niets. Vreemd maar waar! René Char: een dichter die iedereen kent, in het Frans moet lezen want niet vertaalt. Hoe komt het dat hij zo populair is? Geliefd zelfs, wellicht.
Of toch zoals Van Rees in 1967 zei, 'een dichter voor dichters'. Ik denk het.


Tenny Frank

1 november 2015

Over Judith Hertzberg, Elly de Waard en M.Vasalis

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Vasalis, Judith Hertzberg en Elly de Waard.




Judith Herzberg, Elly de Waard en M. Vasalis zijn de drie dichteressen over wie ik het zal hebben.
Ik begin met Vasalis, omdat ik haar poëzie het aantrekkelijkst vind. Zij is de oudste van de drie, want geboren in 1909. Haar eigen naam is Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans. 'Vasalis' is een latinisering van haar achternaam 'Leenmans'. Dit kunnen wij overal over haar lezen.
Wat misschien niet iedereen weet is dat zij als psychiater de dichters Jan Arends, Gerard Reve en Rob Schouten heeft behandeld. Zij was net als Kopland psychiater in het noorden des lands en net als hij stelde zij belang in het verwoorden van subtiele gevoelens van vergankelijkheid.
Vasalis is één van de meest gelezen dichters uit de Nederlandse literatuur. Haar oeuvre is klein. Tijdens haar leven publiceerde zij maar drie dichtbundels: Parken en woestijnen (1939), De vogel Phoenix (1947) en Vergezichten en gezichten (1954).
Na haar dood verschijnt postuum de bundel De oude kustlijn in 2002. In 2006 wordt al haar werk opnieuw gebundeld in Verzamelde gedichten, die regelmatig wordt herdrukt.
Vasalis is negenentachtig geworden. Zij overleed 16 oktober 1998.
Over haar poëzie is een boek verschenen, getiteld Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd; Het is een bundel opstellen over de poëzie van M. Vasalis samengesteld door Dirk Kroon, in 1983 uitgegeven door BZZTôH te 's-Gravenhage. De samensteller schreef in de inleiding het volgende:
'Het was die bijzondere combinatie van letterlijk indringende aandacht voor het bestaande en het vermogen een complexe belevingswereld op te roepen in een eenvoudige maar niet simpele taal, die de diverse generaties van poëzieliefhebbers overtuigde.'
 
Eigen aan de poëzie van Vasalis zijn de openheid en de herkenbaarheid, die tegelijkertijd altijd meer lijken uit te drukken dan enkele particuliere gevallen. Het klassieke karakter dat haar poëzie daardoor krijgt, heeft grote waardering geoogst. Tijdens het optreden van de Vijftigers raakt Vasalis ietwat in de verdrukking, maar in de jaren zeventig wordt haar grootheid weer erkend, wat ondermeer blijkt uit de toekenning van de Constantijn-Huygens prijs in 1974 en de P.C. Hooft-prijs in 1982.
Mijn eigen bundels zijn allemaal herdrukken uit begin jaren zestig. Iedereen die van poëzie houdt, heeft ongetwijfeld haar bundels in zijn of haar kast staan. Minder bekend is wellicht het artikel dat Elly de Waard over haar schreef in de Volkskrant van 12 januari 1980. Daar lezen wij:
'Zij was in veel opzichten de tegenpool van de veel stijvere Ida Gerhardt, die ongeveer tegelijkertijd met haar debuteerde. Een meisjesachtige opstandigheid ontwikkelt zich al vrij snel tot een temperament dat de gedichten kracht geeft en vaart.'
Ja, Ida Gerhardt, hoe goed en fantastisch ik haar ook vind, zal niet met graagte door mij worden herlezen, terwijl ik uit elke bundel van Vasalis enkele regels ken en niet vergeet.
Ik citeer graag uit Parken en woestijnen de volgende gedichten:

ANGST

Ik ben bijna voor alles bang geweest:
voor 't donker, voor figuren op het kleed,
voor stilte, voor de schorre kreet
van de avondlijke venster, voor een feest,
voor kijken in de tram en voor mezelf.

TIJD

Ik droomde dat ik langzaam leefde …
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschrikkelijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. 'k Zag de drang waarmee
de boomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze heesch en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen  . . .
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zellen en weer haastig slinken,
zoals een groote keel kan drinken.
En dag en nacht van korten duur
vlammen en dooven: flakkrend vuur.
- De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademlooze, wreede strijd . . .
Hoe kón ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?

Over dit gedicht schreef Menno Ter Braak op 3 januari 1937 in Het Vaderland het volgende:
'Van de dichteres vernam ik nog niet eerder, maar dit geluid heeft iets onmiskenbaar eigens, dat zich met geen andere poëzie in Nederland laat vereenzelvigen; ook de andere gedichten, die men in deze aflevering - Parken en woestijnen - kan vinden, hebben dat eigen accent, die persoonlijke toon, die doen veronderstellen, dat men van M. Vasalis nog meer zal horen.'
Uit het volgende gedicht uit dezelfde bundel, de eerste strofe van:

BEGRAFENIS VAN MEVROUW T.

Door de smalle, gewonden, stijgende laan
waadden we langzaam achter haar aan.
Van het zwijgen deden de kelen pijn,
van het trachten zo stil als zij te zijn.

En die gemakkelijke rijm interesseert mij niet; wel de 'directheid van gevoel en aandacht voor het gewonde', om Elly de Waard te citeren.

En de laatste regels van het gedicht 'Afsluitdijk' vergeet je ook nooit meer: 

Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.

En tenslotte, het beroemde gedicht HERFST waarin leven en dood zo verstrengeld in elkaar overgaan:

Nooit ben ik meer in mijn gedachten groot,
steeds zeldner denk ik dat mijn werkelijk wezen
zich tonen zal en durven te genezen
van de steeds naderende duidelijker dood.
Vandaag zag ik de hemel door het weemlend lover
verbleken tot een doodlijk zuivere helderheid.
Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd
en er is haast geen tijd meer over.
Er ruist een hoge ruime wind
door de recht opgerezen bomen;
aan het zwarte water is een hert gekomen,
en door het oevergras schijnt laag de zon...
Dit is het enig antwoord, dat ik vind,
dat mij bevrijden zou, zo ik 't vertalen kon.

Zo kan men uit iedere bundel regels halen, voor zichzelf; en ze eigenlijk nooit meer vergeten.
Uit De vogel Phoenix heb ik altijd de laatste strofe van het gedicht 'Kind' onthouden:

Hoe wijd was nog de doorgang tot het leven
en hoe toegankelijk voor zijn eb en vloed …
Hoe licht en stil en schoon is met de dood
hij op het lege strand alleen gebleven.

Uit Vergezichten en gezichten: AVONDUUR, als laatste:

De aarde keert zich langzaam op haar andre wang,
het licht verbleekt zonder geliefde.
Ik zie het aan, vermoeid en bang:
dit avontuur duurt eeuwenlang
en zonder samenhang
met onze korte liefde.

Vasalis is veel vertaald, in het Engels en in het Frans. En ook zeer veel besproken. Simon Vestdijk schrijft over haar in het Parool van 22 november 1947:
'Men kan slechts hopen, dat deze boeiende en veelzijdig ervaren persoonlijkheid, die haar zwaarmoedig of somber geestdriftig gevoel zo onbelemmerd weet uit te spreken zonder aan haar klare intelligentie tekort te doen, nog vele bewijzen zal geven van de juisheid van dit vermoeden.' 

Met deze regels wil ik afsluiten en een nieuw begin maken met Judith Herzberg, die onlangs tachtig jaar oud is geworden. Afgelopen weekend heeft De Theatergroep in Perdu uit haar stukken, Leedvermaak, Rijgdraad en Simon voorgelezen.
Haar geboortejaar is dus bekend: 4 november 1934. Herzberg was als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken. Haar ouders werden in het kamp Bergen-Belsen geïnterneerd, maar zijn hier levend uitgekomen.
Herzberg schrijft gedichten, toneelstukken en scenario's voor televisie en film. Zij debuteerde in 1961 als dichteres in het weekblad Vrij Nederland. Twee jaar later verscheen haar eerste dichtbundel, Zeepost. Later volgden onder meer Beemdgras (1968), Vliegen (1970), Strijklicht (1971), Botshol (1980) en Dagrest (1984). Ook schreef ze de toneelstukken Leedvermaak en Rijgdraad, die beide verfilmd werden (het laatste onder de titel 'Qui vive') door Frans Weisz. Weisz verfilmde eerder, in 1981, haar scenario Charlotte. Herzberg heeft, in tegenstelling tot Vasalis, altijd geschreven en gepubliceerd, bij G.A. van Oorschot. Vanaf 1963, toen haar eerste bundel Zeepost verscheen tot 2013 met Liever brieven.
Herzberg is politiek geëngageerd: zo schreef zij een ingezonden gedicht voor de NRC over Taida Pasić, het meisje dat een aantal maanden vóór haar vwo-eindexamen door minister Verdonk teruggestuurd zou worden naar Servië. Herzberg was het hier in het geheel niet mee eens.
Over Judith Herzberg is heel veel geschreven. In Haags Nieuwsblad van 25 januari 1986 staat in een interview van Herzberg met René T'Sas: 'Een gedicht moet iets grappigs hebben'.

Herzberg begon met het publiceren van gedichten zoals iemand anders een kruiswoordpuzzel oplost, om er wat mee te verdienen: 25 gulden. Leuk om in dat interview te lezen:
'Je weet dat je niet meer dan een jaar of tachtig te leven hebt en op een gegeven moment moet je kiezen waarmee je je bezig wilt houden. Ik zou graag nog experimenteler, speelser willen leven dan ik nu doe, ik zou graag nog veel minder geëngageerd willen zijn dan ik nu ben.'
Rijmen op bestelling vindt zij leuk. Ze zou best Sinterklaasgedichten voor de klanten van de Bijenkorf willen schrijven. 'Ik word dan genoodzaakt snel en kort iets te formuleren (...) je kruipt even in de huid van een ander en je formuleert namens die andere ik.'
Ikzelf word vaak erg vrolijk van Herzberg. In de jaren zeventig en tachtig las ik regelmatig haar poëzie. Uit Zeepost herinner ik mij nog het korte gedicht 'Bergmeer': '

Daar liggen godvergeten zonbeschenen stenen
heet te worden, af te koelen.
Geen mens, geen dier om het te voelen.
Alleen wij, nu, even.

Et je pensais au temps perdu ...
Met Beemdgras, j'ai pensé à ces cinq années terribles qui ont envenimé notre siècle perdu …

En deze regels uit Het besluit hangende hebben mij lang achtervolgd:

Hangende het besluit
hangende het huis
hangende de meubels
hangende de kinderen –
hingende de druppel gaaf
jong en met een bestemming.
Toen de druppel viel
vielen de kinderen
vielen de meubels
viel het huis
viel het besluit
en op vijf dagen na
vijf jaar voorbij.

Et j'ai pensé au mariage perdu dans le poème Hij deed zijn best:

Hij deed zijn best maar in acht jaar
niet veel geluk gehad met haar.
Thuis van zijn werk was zij óf weg óf boos
haar dood verbeterde hun huwelijk eindeloos.

Uit Strijklicht koos ik deze regels van Opgeschreven:

Misschien
zijn mij meer jaren gegeven
dan dit halve, haar.
Waar praat ik over? Hoe
moet je praten met wie dood gaat gauw?
Kon ik maar even sneller leven
en dan terug, hierheen
om te vertellen hoe het gaat daar.

Ja, wat haar gedichten zo populair maken is niet zo een-twee-drie te zeggen. Haar kijk op het leven met observaties uit het dagelijkse en haar natuurlijke toon alsof ze met de lezer praat doet mij erg aan Wislawa Szymborska denken. En haar rijm, klank en ritme vind ik zeer aantrekkelijk.

Elly de Waard is in 1940 in Bergen (Noord-Holland) geboren en is de jongste van de drie. Zij is dichteres, vertaalster en popcriticus; vijftien jaar lang verschenen in Het Vrije Volk, de Volkskrant en Vrij Nederland recensies over popmuziek van haar hand. Zij studeerde Nederlands aan de UvA en woonde in de jaren zestig met de dichter Chr. J. van Geel samen. Na zijn dood in 1974, debuteerde zij als dichter in 1978 met de bundel Afstand.
Haar belangrijkste voorbeelden zijn Emily Dickinson, Sylvia Plath, M. Vasalis en Ida Gerhardt. Elly de Waard is tevens jurylid geweest voor de Edison Music Award, P.C. Hooft-prijs, VSB Poëzieprijs, Herman Gorter-Prijs en de C. Buddingh'-prijs. Zij geeft sinds 1986 ook workshops poëzieschrijven en is aanvoerster van dichteressengroep 'De nieuwe Wilden'. Sinds 1991 is zij ook jurylid voor de Anna Bijns Prijs.
Leuk om te weten is dat zij al veertig jaar op een landgoed in de duinen woont, Vogelwater, dat een soort toevluchtsoord voor schrijvers en dichters is. Ook de Russisch-Amerikaanse dichter Joseph Brodsky (1940) heeft daar een tijdlang zitten schrijven en zei over dit huis:
'Je denkt beter onder een hoog plafond.'
Wat ik van haar poëzie vind, is dat het met je meeloopt en dat het nooit moeilijk doet. Twee bundels heb ik uit het Antiquariaat meegenomen: Het Zij, een eerste druk, november 1995 en Anderling, ook een eerste druk, april 1998. En ze kosten maar zes euro.
Dat het in haar poëzie om de Liefde en de Natuur gaat, weten wij; dat het lyrische ontboezemingen zijn, soms provocerend en naïef, dat weten we misschien niet. Uit de bundel Het Zij, dat ik als een heel lang gedicht beschouw, koos ik deze regels:

Hier, waar wij liepen
nog zo kort geleden

naar die duinpan, daar omhoog
is het pad verdwenen

overgroeid is het
en enkel nog betreden

door dor, afgevallen
blad en stenen – leven

is telkens verliezen
telkens afscheid nemen

van het verdriet
om alles dat niet

was zoals je had gedacht, niet
wezen kon zoals je het

had gezien; van die eerste
kus en die eerste kiem

van misverstand is het
misverstand gebleven.

En uit de bundel Anderling, dit gedicht:

En in een tijd, waarin een dichter
geworden is tot curiosum, tot
marginaliteit, een tijd ook
waarin talen (als de zijne)
zich vermengen of verdwijnen

 toch dichter te willen zijn
 van zo'n historisch rijk, maar klein
 en koppig taalgebied, dat van
 een eigenzinnigheid van zegen is
 en in benoemen authentiek.

'De expressie van het innerlijk kan ontegenzeggelijk grote poëzie opleveren, maar het gaat natuurlijk om dat "dwingende". Dat bijvoorbeeld aan de vorm ontleend zou kunnen worden. Vorm is echter niet iets waar in deze gedichten veel aandacht aan lijkt te worden besteed.' Dit lezen wij in een recensie over haar in NRC Handelsblad van 25 januari 2002.

Drie dichteressen, van oud naar jong is het geworden! Alle drie hebben de P.C. Hooftprijs ontvangen:
Vasalis in 1983, Judith Hertzberg in 1997 en Eva Gerlach in 2000.
Wist u dat over vrouwenpoëzie in Nederland deze bundels zijn verschenen:
Vrouwen dichten anders, samengesteld en ingeleid door Cox Habbema, Bert Bakker, 2000.
Vrouwenpoëzie van Conny Sluysmans en dertig andere vrouwen, Hollandia, 1981.
Liefde kon maar beter naamloos zijn: Hondervijftig dichteressen voor Amnesty Internationaal, De Geus bv, Breda, 2000.
In England: The Faber Book of 20th Century Women's Poetry, Fleur Adcock, 1987.
In Frankrijk: La poésie féminine de Marie de France à Marie Noël, Seghers, Paris, 1963. En Poësies en France depuis 1960 - 29 femmes - Une Anthologie, Liliane Giraudon en Henri Deluy, Stock, Paris, 1994.