René
Char
Perdu
heeft nu een tiental bundels van de Franse dichter René Char
(1907-1988).
Dichter
als lichtmaker titelde
Henk Pröpper zijn artikel over deze poëet in het NRC Handelsbad van
23-02-1988:
'Dichten was voor Char het ontsteken van licht door de
fonkeling van op elkaar stuitende woorden en had de taal eenmaal haar
vitaliserend werk gedaan, dan trok de dichter zich uit het gedicht
terug, terug naar het duister dat voor Char buiten de taal lag.'
Twintig
jaar eerder had C.J. van Rees in het Parool van 24-06-1967 het
volgende over Char geschreven:
'Dat
Char tot de grootste Franse dichters behoort, daarover bestaat geen
twijfel. Ten onrechte is hij tot nu toe een dichter voor dichters
gebleven. Nog slechts een beperkt publiek heeft zich het 'mysterie'
van deze poëzie eigen gemaakt. In ons land ligt er op dit punt een
taak voor de goede vertalers, die een barrière voor een groter
publiek zouden kunnen wegnemen. Of moeten we soms wachten tot hem de
Nobelprijs wordt toegekend?'
Geboren
in 1907 in L'Isle-sur-Sorgue, een plaatsje ten oosten van Avignon,
was R.C. de jongste van de vier kinderen van Marie-Thérèse Armande
Rouget en Emile Char, plaatselijk gipsfabrikant en burgemeester. Hij
groeide op in de Vaucluse, landstreek van de ijskoude en heldere
rivier de Sorgue, met uitzicht op het Lubérongebergte in de verte.
Albert Camus schreef ooit in zijn inleiding op een Duitse
Char-uitgave het volgende over deze streek:
'Daar,
waar Char is geboren, doet de zon zich soms als iets donkers voor,
dat is algemeen bekend. Om twee uur 's middags, als de hitte boven de
velden het grootst is, scheert een zwarte adem over het land.'
Maar
ook
een streek waar het toerisme hoogtij viert en een atoomraketbasis te
vinden is. Met Picasso heeft Char zich daartegen in juni 1966
openlijk verzet. Dat was tevergeefs, want dat ding staat er nog
steeds.
Van
René Char kun je zeggen dat leven en dichtwerk onlosmakelijk verbonden
zijn. Wat hij doet en wat hij schrijt staat in het licht van een
innerlijk verzet tegen de mens. Tijdens zijn puberteit is duidelijk
dat hij de neiging heeft zich anders dan anderen te gedragen. Hij
gaat om met een groep kinderen die zich 'les matinaux' noemt, wat zo
iets betekent als 'de ochtendwezens'; ze zwerven rond en nemen de
vrijheid om te gaan en staan waar ze willen al naar gelang het
seizoen en het uur van de dag. Hij schrijft hierover in zijn bundel
Fureur
et mystère (1948)
het
gedicht
XXII:
Compagnons
pathétiques, qui murmurez avec peine, allez la lampe éteinte et
rendez les bijoux. Un mystère nouveau chante dans vos os. Développez
votre étrangeté légitime.
Vertaald,
betekent dit:
Ongelukkige
kameraden, die moeizaam mompelen, ga met de lamp uit en geef de
juwelen terug. Een nieuw geheim zingt in jullie botten. Ontwikkel je
ware vreemdheid.”
Char
is iemand die zich autodidactisch ontwikkelt in de literaire wereld.
Hij leest veel en laat zich inspireren door de oude klassieken, m.n.
Plutarchus en door de Franse dichters: Villon, Vigny, Nerval,
Baudelaire.
Hij schrijft vanaf zijn vijftiende en zijn gedichten uit
die tijd (1922-1927) zullen in 1928 worden uitgegeven in een bundel
getiteld Cloches
sur le coeur.
Hij zal de 150 exemplaren later vernietigen omdat hij niet echt
tevreden is over de invloeden van de romantiek en het symbolisme. Hij
leert hiervan, weet dat dit soort poëzie niet is wat hij wil.
In
1929 komt zijn eerste echte bundel uit:
Arsenal
waarin
twee thema's onlosmakelijk met hem verbonden zijn: de natuur en het
verzet. Hij zal in de Tweede Wereldoorlog onder de naam Alexandre het
verzet organiseren. Hij kiest ervoor om in die oorlogsjaren niets te
publiceren omdat, zo legt hij aan zijn vriend Curel uit, de dichters
niet echt op hun plaats zijn in het leger.
Deze periode zal een
onmiskenbare invloed hebben op zijn werk en tot zijn dood zal hij
wantrouwend blijven tegen de politiek, waarin hij de hypocrisie, dat
zo zeker is van zijn rechten, ziet. Zijn missie als dichter heeft
alles te maken met verandering van de wereld waarin wij leven, met de
verkeerde ideeën die de mens heeft en met het besef van het gevaar
dat de mens voor zichzelf en de ander is.
Hij beschouwt literatuur
niet zozeer als een verzet dat met wapens te maken heeft maar als een
daad van bespiegeling, overpeinzing en strijd tegen jezelf.
"Le pire est en chacun un chasseur dans son flanc",
zegt hij, d.w.z. “Het
slechtste zit in een ieder, als jager, in onze schoot”.
Belangrijk
zijn de jaren 1929-1938 waarin hij kennis maakt met de surrealist
Paul Eluard (1895-1952) die door zijn werk gefascineerd is geraakt en
met wie hij kennis maakt. Die zoekt hem op in de Vaucluse; en beiden
vertrekken naar Parijs waar hij kennis maakt met Breton en Aragon.
Met z'n vieren zullen zij, juli 1930, het surrealistische tijdschrift
Le
Surréalisme au service de la révolution oprichten.
Hij zal in die jaren met Eluard en Nush naar Spanje reizen en kennis
maken met Salvador Dali en Gala. Hij zal ook in 1934 Tzara en zijn
vrouw Greta Knutson ontvangen in zijn huis in de Provence; en later
Man Ray en Picasso.
Maar vanaf december 1934 zal hij zich losmaken
van de surrealisten. “Le surréalisme est mort du sectarisme
imbécile de ses adeptes”
schrijft
hij aan Antonin Artaud (1896-1948), de surrealistische theatermaker.
En in een open brief aan Benjamin Péret (1899-1959) – die ikzelf
de interessantste surrealist vind – schrijft Char, 7 december 1935:
“J'ai repris ma liberté voici treize mois, sans éprouver le
moindre besoin de cracher sur ce qui durant cinq ans avait été pour
moi tout au monde”, d.w.z.
“Ik
ben sinds dertien maanden weer vrij zonder de minste behoefte te
hebben op wat voor mij alles in de wereld betekende te spuwen.”
Met
Albert Camus (1913-1960), de Frans Algerijnse filosoof zal hij tot
diens dood bevriend blijven; zij delen een identieke zienswijze op
het fenomeen 'mens'. In 1959 schrijft Camus in het voorwoord van de
Duitse editie Poésies
de Char:
“Je tiens René Char pour notre plus grand poète vivant et Fureur
et mystère
pour
ce que la poésie française nous a donné de plus surprenant depuis
Les
Illuminations
et
Alcools
[…]
La nouveauté de Char est éclatante, en effet. Il est sans doute
passé par le surréalisme, mais il s'y est prêté plutôt que
donné, le temps d'apercevoir que son pas était mieux assuré quand
il marchait seul. […] L'homme et l'artiste, qui marchent du même
pas, se sont trempés hier dans la lutte contre le totalitarisme
hitlérien, aujourd'hui dans la dénonciation des nihilismes
contraires et complices qui déchirent notre monde […] Poète de la
révolte et de la liberté, il n'a jamais accepté la complaisance
[…].
Zo vertelt Camus dat hij de dichter van onze toekomst is. Een
van de grootste dichter sinds Rimbaud en Apollimaire. Nieuw en
verrassend. Het surrealisme heeft hem iets gegeven maar het is beter
voor hem dat hij op eigen benen staat. Mens en kunstenaar houden
gelijke tred. Gisteren, de strijd tegen het totalitarisme. Vandaag de
dichter van het verzet en de vrijheid. Nooit heeft hij gedienstigheid
verdragen.
Vrij vertaald is dit wat wij lezen over de mening van
Camus.
In
het latere werk van Char, met name vanaf de jaren zestig, klinkt de
angst van het tijdsgewricht door. Char schetst het spanningsveld
tussen de onvermijdelijke neergang - zelfs angst voor het ‘einde
der tijden’- en het onweerhoudbare menselijk streven naar het
hogere.
Ook schrijft hij steeds vaker over het wezen van het
dichterschap zelf. Niettegenstaande de ernst en filosofische diepgang
van zijn levensvisie en zijn compacte schrijfstijl, weet hij toch een
zekere luciditeit in zijn werk te behouden, welke de toegankelijkheid
zeer ten goede komt.
Maurice Blanchot (1907-2003), Franse romancier,
essayist en filosoof zal over R.C. schrijven:
“L'une des grandeurs
de René Char, celle par laquelle il n'a pas d'égal en ce temps,
c'est que sa poésie est révélation de la poésie, poésie de la
poésie.”
Ainsi, dans toute l'oeuvre de Char, “l'expression
poétique est la poésie mise en face d'elle-même et rendue visible,
dans son essence, à travers les mots qui la recherchent.”
Wij
lezen hier:
“Een van de grootheden van René Char, daar waar zijn
gelijke in deze tijd niet bestaat is dat zijn poëzie openbaring is
van poëzie, poëzie van poëzie.” d.w.z. dat 'de poëtische
uitdrukking de poëzie is die tegenover zichzelf staat en zichtbaar
wordt, in haar essentie, door de woorden heen die haar opzoeken.”
Het
wordt nu tijd voor de lezer van dit artikel te weten welke bundels
van deze dichter nu voorradig zijn bij Perdu. Dat zijn:
A
une sérénité crispée,
Éditions Gallimard, 1951, 1ste druk, genummerd exemplaar.
Les
Matinaux,
2e
édition, Gallimard, 1952.
La
parole en archipel,
poèmes, 1ste druk, Gallimard, 1962.
Retour
Amont,
Éditions Gallimard, 1966,1ste druk, genummerd exemplaar .
Dans
la pluie giboyeuse,
poème, Éditions Gallimard, 1968.1ste druk, genummerd exemplaar, Le
nu perdu,
Éditions Gallimard, 1971, uitgegeven in 1976.
Aromates
chasseurs,
Éditions Gallimard, 1975, uitgegeven in 1976.
Fenêtres
dormantes et porte sur le toit,
Éditions Gallimard, 1979, uitgegeven in 1983.
Les
voisinages
de
Van Gogh,
Éditions Gallimard, 1985, 1ste druk.
CAHIER
DE L'HERNE
René
Char,
Éditions
de l'Herne, 1971, waarin alle belangrijke stukken over Char.
Als
laatste vind ik het belangrijk te zeggen dat Char een goede band had
met
veel schilders en hij noemde hen zelfs zijn ‘primaire bondgenoten’.
In de jaren dertig sloot hij een levenslange vriendschap met Pablo
Picasso en Joan Miró. Wassily Kandinsky illustreerde zijn werk;
Henri Matisse werd door Chars Le
marteau sans maître
geïnspireerd voor een aantal schilderijen; Nicolas de Staël maakte
veertien houtgravures voor Poèmes;
Giacometti vier gravures voor Retour
amont; en
Georges Braque litho's voor Lettera
Amorosa.
En nog veel meer namen: Viera da Silva, Wilfredo Lam, Max Ernst,
Valentine Hugo en niet onbelangrijk Zao Wou-ki (1920-2013, Frans
Chinese schilder. Met allen had hij contact.
We
weten tenslotte dat Char moeilijk te vertalen is. Wat de lezer moet
weten is dat C.P. Heering-Moorman een vertaling van René Char
verzorgde onder de titel: Samen
aanwezig:
gedichten
1930-1972,
Meulenhoof, 1974. Over haar vertaling van Les
voisinages de Van Gogh
met
de titel Grenzend
aan Van Gogh, Meulenhoff,
1987 is jammer genoeg, misschien ten onrechte veel kritiek geweest in een artikel getiteld 'De
vertaler als verpulveraar'
van
Stefan Hertmans, verschenen in Yang, jrg.24, 1988.
Zij heeft Char goed gekend en logeerde vaak bij hem in de Vaucluse.
De
poëzie van Char bestaat voornamelijk uit dichterlijk geformuleerde
aforismen, uitspraken en gedachtegangen die je niet snel vergeet.
Ik
citeer er een aantal met eigen vertaling.
Uit
de bundel Dans
La
pluie giboyeuse
de laatste strofen van La
scie rêveuse
Entends
le mot accomplir ce qu'il dit. Sens le
mot
être à son tour ce que tu es. Et son existence
devient
doublement la tienne.
Seule
des autres pierres, la pierre du torrent a
le
contour rêveur du visage enfin rendu.
De
dromerige zaag
Hoor
wat het woord verwezenlijken zegt. Voel het
woord
zijn op z'n beurt wat jij bent. En zijn bestaan
wordt
dubbel en dwars de jouwe.
Van
andere stenen heeft enkel de bergstroomsteen
de
dromerige omtrek van 't tenslotte geuite gezicht.
En
dan de eerste twee strofen van Le
terme épars dat
ik vertaal als De
term schaars
Si
tu cries, le monde se tait: il s'éloigne avec ton
propre
monde.
Als
jij schreeuwt, zwijgt de wereld: zij gaat heen
met
je eigen wereld.
Donne
toujours plus que tu ne peux reprendre.
Et
oublie. Telle est la voie sacrée.
Geef
altijd meer dan je kunt terugkrijgen.
En
vergeet. Dat is de heilige weg.
Tenslotte,
de eerste twee strofen van Possessions
extérieures, vertaald
als Uiterlijk
bezit
Parmi
tout ce qui s'écrit hors de notre attention,
l'infini
du ciel, avec ses défits, son roulement, ses
mots
innombrables, n'est qu'une phrase un peu plus
longue,
un peu plus haletante que les autres.
Bij
alles wat zich buiten onze aandacht schrijft,
is
het oneindige van de hemel, met zijn uitdagingen,
zijn
lawaai, zijn talloze woorden, slechts een iets
langere
zin, iets spannender dan de anderen.
Uit
de bundel La
parole en archipel regels
uit het gedicht LES
DENTELLES DE MONTMIRAIL:
La
poésie vit d'insomnie perpétuelle.
Poëzie
leeft van permanente slapeloosheid.
Il
semble que ce soit le ciel qui ait le dernier mot.
Mais
il le prononce à voix si basse que nul ne l'entend
jamais.
Het
lijkt erop dat de hemel het laatste woord heeft.
Maar
hij spreekt het zo zacht uit dat niemand hem ooit
hoort.
Vertaald
in een twintigtal talen. Nauwelijks, merkwaardig genoeg, in het
Nederlands behalve door al genoemde Heering-Moorman. Verder enkele
gedichten, vertaald door Guus Luijters en Sybren Polet, te vinden in
een aantal bloemlezingen, zoals Door
mij spreken stemmen uitgegeven
door Bert Bakker in 1975; Gedicht
99,
uitgegeven door L.J. Veen in 1999.
Verder
niets. Vreemd maar waar! René Char: een dichter die iedereen kent,
in het Frans moet lezen want niet vertaalt. Hoe komt het dat hij zo
populair is? Geliefd zelfs, wellicht.
Of
toch zoals Van Rees in 1967 zei, 'een dichter voor dichters'. Ik denk
het.
Tenny
Frank