15 februari 2016

Over Nachoem M. Wijnberg






In de malaise van een tijdperk, waarin biljetstromen van de rijken der aarde in de ether zweven om ze in een of ander geldparadijs goed vast te zetten, is het moment gekomen om over de bijzondere dichter Nachoem M. Wijnberg (1961) eens een stuk te schrijven. Bij Perdu ligt nu de hagelwitte bundel met vuurrode titel Van groot belang, in november 2015 door Atlas Contact uitgegeven, op onze tafel.
De titels van de 250 gedichten zijn veelzeggend: De managers van de wereld. Verkopen. De grens. Kun je jouw bankier, of een andere bankier die nu nog wakker is, vragen om snel aan goedkoop geld te komen, maar heel veel, niet een beetje. De opheffing van de schulden. Eigendom. Wat van jou is. Belastingen. Je carrière. De algemene staking. Staat en markt. De Joden. Je bent ontslagen? Om geld. Op de beurs. Goede dag. Avond. Vandaag. Fabriek.
Wie is deze dichter en romanschrijver? Hij is een econoom die op het Maimonides Lyceum een Gymnasium B-opleiding genoot, Nederlands Recht en Algemene Economie studeerde en als onderzoeker aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam promoveerde in de Bedrijfskunde. Hij is in 2001 benoemd tot hoogleraar Industriële Economie en Organisatie aan de Faculteit Bedrijfskunde in Groningen; in 2005 tot hoogleraar Cultureel Ondernemerschap en Management aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde in Amsterdam.
Nachoem Wijnberg heeft vaak bij Perdu opgetreden:
- Oktober 2006 bij het programma De Lezer, het omgekeerde dichtersinterview, wanneer een dichter met een lezer over zijn werk praat. Toen was het Johan Sonnenschein die door Wijnberg aan de tand gevoeld werd over zijn nieuwe dichtbundel Dranghekken van taal.
- 29 Januari 2009 zagen wij hem, bij de 30 + 30 Dichtersmarathon tussen Piet Gerbrandy, Erik Bindervoet, Elma van Haren, Pieter Boskma, Han van der Vegt, Misha Andriessen en vele anderen, eigen gedichten voorlezen zoals wij dat onlangs op de achtentwintigste van de vorige maand hebben mogen beleven, zonder Wijnberg deze keer.
- Ook in 2009 verscheen Gesprekken en essays over de kunst van het dichten van Henk van der Waal en Erik Lindner bij Querido. Op die presentatieavond werd het eerste exemplaar van dit boek aan de auteurs gegeven, te weten aan Astrid Lampe, F. van Dixhoorn en Nachoem Wijnberg.
- 4 Juni 2010 trad Wijnberg op met Philippe Becq onder leiding van Erwin Jans, dramaturg en samensteller van Hôtel New Flandres. Jans sprak het publiek toen aan over de raakvlakken en verschillen tussen deze uitzonderlijke, eigenzinnige en zeer productieve dichters.
- Vorig jaar, 20 maart 2015, traden Wijnberg en Sasja Janssen op in Twee dichters III. 'Twee stemmen, twee oeuvres, twee ritmes krijgen de tijd om tot klinken te komen. Altijd een mooie onderdompeling in het werk van twee zeer uiteenlopende dichters', aldus Perdu.
Wij weten dat hij vele prijzen heeft gewonnen: de Herman Gorterprijs in 1997 voor Geschenken, de Paul Snoekprijs in 2004 voor zijn bundel Vogels. In datzelfde jaar ontving hij voor Eerst dit dan dat de Jan Campertprijs. Deze bundel is echt nergens meer te vinden! In 2008 de Ida Gerhardt Poëzieprijs voor Liedjes. En de prestigieuze VSB Poëzieprijs in 2009 voor Het leven van. De jury noemde deze bundel 'een bijzondere aanwinst voor de Nederlandse literatuur' en schreef dat de dichter 'langs adembenemende gedachten scheert, met poëzie die hoe laconiek van toon ook allerminst vrijblijvend is, omdat er van alles en nog wat op het spel staat'. De dichter en wetenschapper debuteerde in 1989 op achtentwintig jarige leeftijd met De simulatie van de schepping bij uitgever Holland/De Windroos en heeft tot vandaag zo'n twintig werken op zijn naam staan: zestien dichtbundels en vier romans waarvan Alle collega's dood, mei 2015 verschenen, zeer geestig en absurdistisch is. Ik zal citeren uit de bundels die ik van hem in mijn bezit heb: Is het dan goed, in 1994 bij de Bezige Bij uitgegeven; Liedjes bij Contact in 2006; het leven van in 2008 ook bij Contact; Als ik als eerste aankom in 2011 bij dezelfde uitgeverij en de recentste uit 2015, Van groot belang.
Wat mij opvalt is dat zijn verzen uit de bundel Is het dan goed van 1994 een mij bekende vorm hebben; niettemin intrigeert Wijnberg niet zozeer door zijn taalgebruik maar door de ondoordringbaarheid van het gezegde. Ieder gedicht heeft iets raadselachtigs waarbij een poging tot duiding onzinnig lijkt. Toch doet het iets met de lezer. Wat precies is gelukkig niet echt te zeggen. Onderstaande gedichten geef ik u te lezen:



In heldere taal wordt in het eerste gedicht een huiselijk tafereel opgevoerd: een 'wij' als gezin waarin met twee vragen wordt gezocht naar weerbarstige kinderen, gevolgd door vragen naar dat éne kind, een 'hij', waarover een vooronderstelling wordt gedaan, met weer een laatste vraag. Raadselachtig is ook de 'hij' van BEWEGING die de dieren naar een ravijn 'drijft', dan zichzelf naar 'een holte in de grond om te slapen'. En waar gaat het over in TIEN? Over iets verzinnen of 'een stuk grond' kopen? Je leest, herleest totdat de beelden van het tweede gedicht en de gedachten van het derde zich in je geheugen nestelen en 'het-niet-precies-weten' in je geest. Indringend is het, want vergeten doe je het niet. De nuchtere toon en sobere regels verwijzen naar alledaagsheid maar brengen de lezer steeds naar een ander universum. Je krijgt het gevoel in een bodemloze vragende put te zijn beland waarin alles iets anders betekent dan op de vertrouwde laag-bij-de-grondse grond.
In zijn bundel het leven van uit 2008 valt op dat zijn gedichten een heel ander jasje hebben aangekregen: lange verhalende zinnen, prozaïsche poëzie die anekdotes lijken te zijn. De dichter speelt met gedachtes en gebeurtenissen uit het leven van een ik-figuur, die bijna in ieder gedicht een onverwachte wending krijgen. Let op het lettertype van de gedichten...


Men raakt met de tien zinnen verstrikt in een gedachte-experiment waarin de auteur speelt met stellingen die ietwat vreemd overkomen. Vooronderstellingen die men als gegrond kan aannemen en een vierde zin die, in z'n isolement, een gevolg aangeeft van iets dat geen oorzaak heeft. De laatste regels zijn het verhaal van iemand die bepaald wordt: 'de' arme man. In het volgende gedicht richt Wijnberg zich op ironische wijze tot de lezer. Wie anders is die 'u'? Te lezen is een algemene dubbelzinnige stelling waarmee je alle kanten op kan gaan, dan een vertelling waarin als een onverwacht poëtisch geschenk de 'ik-machinist' van het gedicht iets heel moois te beurt valt: 'zonsondergangen, zonsopgangen, nachten vol sneeuw'.

Het zijn gedichten waarvan de regels langer zijn dan de bladspiegel. Zijn het anekdotes of niet echt kloppende formules? Wellicht. Biografieën zijn het in elk geval niet. Zijn voorstellingen zijn vaak niet echt te doorgronden en die ongerijmdheid geldt ook voor de situaties en verstandhoudingen die hij oproept. Het gedicht Mijn vader gaat naar Amerika lijkt dramatisch vanwege de afwezigheid van de ouders van de ik-persoon maar zin 3 en 7 zijn een vaststelling over de schrijvende 'ik'.


Zijn veertiende bundel uit 2011 draagt de grappige titel Als ik als eerste aankom, in het lettertype Courier New, en ziet er heel anders uit dan de vorigen. De compositie van het titelgedicht is speels en de ik-figuur krijgt hier steeds een andere plaats waardoor het lijkt alsof hij letterlijk zoekend is naar een goede plek. De beeldspraak van de laatste strofe brengt een abstracte herinnering over waardoor de lezer zich de vraag stelt over welke ruimte het gaat. Wie zijn die 'anderen' die daar ook liggen en de "ik" die een eigen plaats zoekt. Gaat het om een poëticale ruimte?

Als je voor deze interpretatie kiest dan lees je al deze gedichten heel anders. Neem bijvoorbeeld strofen drie, vier en acht van Terug op mijn eiland.

Wie is 'zij'? De poëzie? En die 'anderen' die de 'ik' herkenden? Dichters? Ikzelf vind het prettig het zo te lezen. Ach, iedere lezer van goede poëzie kiest zijn eigen weg en bewandelt die navenant. Het gedicht dat in de bundel ernaast staat wil je ook graag zo lezen alsof de dichter in gesprek is met zijn werk. Ik laat u het hele gedicht lezen, later blijkt waarom.

De compositie is nu weer eens heel klassiek. De beelden: bos, bomen, takken, grot, wolken, zon, stro, veld, regendruppels zijn elementen van de lyriek, een dichtsoort waarin eigen gemoedsstemmingen worden uitgesproken. Dat gebeurt hier niet. Zou Wijnberg de lezer om de tuin willen leiden? Of metaforisch iets willen uitdrukken? De toon is namelijk allesbehalve lyrisch, hij is koel, nuchter en sober. In dit verhaal wordt moeilijk gelopen, obstakels weggeduwd, iets gezien, ergens gezeten, vastgesteld hoe fijn het 'hier' is. Waar is 'hier'? In de vierde strofe, een veronderstelling met twee ontkenningen. Interessant om een kind te introduceren dat weet waar de ingang zich bevindt en in de laatste strofe vaststellen dat de ik-persoon zich goed voelt 'ergens alleen' te zijn heengegaan. Aan ieders begrip het te lezen zoals hij wil.
Over deze bundel schrijft recensent Roel Weerheijm in Meander het volgende, onder de titel 'Nachoem M. Wijnberg. Eigenzinnig en on-Nederlands': "De bundel heeft een bezwerend karakter. Dat bezwerende zit ‘m in de formulering van de beelden en zinnen, in het dwingende van de vragen, in de opeenvolging van associaties. Het levert een overtuigend geheel op waarin de samenhang (of het bevragen daarvan) niet aan de orde komt, en er ook geen ruimte voor de lezer overblijft voor relativering van, of twijfel aan het woord van de dichter. Dat maakt trouwens niets uit: de bundel loopt over van taalvreugde, taaldronkenschap, die geen relativering behoeft. Dat zou het feest dat deze bundel is maar bederven." Helemaal mee eens. Koop deze bundel en laat u meeslepen.

Op Youtube kan men een uur lang naar Wijnberg luisteren. Dat moet u eens doen, want dan maakt u kennis met zijn manier van werken en zijn eigen kritiek. Gefascineerd door zijn rustige manier van praten over het ontstaan van een gedicht - niet zomaar in een keer - vond ik 't aardig om te weten dat hij veel correcties maakt 'op papier', dat hij vaak kijkt naar wat het kan betekenen, iedere dag schrijft, aantekeningen maakt en zegt dat een gedicht een kennisinstrument is. "Als je een goed gedicht maakt dan kom je iets meer te weten over de wereld of welk gedeelte van die wereld ook", zegt hij.
Het gaat in dit interview over zijn bundel Liedjes uit 2006. In de inhoudsopgave ziet men dat van de vierentachtig liedjes zo'n twintigtal een titel heeft; de titellozen geef ik aan met een getal dat naar de bladzijde verwijst. Opvallend is hier het lettertype: 'Arial'. Ik denk aan wat hij op Youtube zei over het gedicht 'als schilderij' dat je met behulp van de computer eruit kunt laten zien zoals je zelf wilt. Ik heb al zoveel lettertypes voorbij zien gaan! Ik kies nu uit deze bundel voor wat mijmerende ik-gedichten:



Boeiend om de laatste regels als metaforen te lezen en te proeven hoe de dichter smaakt. Zijn poëzie maakt dat je er niet zomaar vanaf komt, want het betovert en fascineert. Doet het ertoe of je precies begrijpt wat hij wil zeggen? Ja en nee. "Poëzie is op de overtreffende trap van jezelf gaan staan, helemaal boven aan het laddertje, en dan nog een trapje hoger proberen te komen." Dit citaat van de Belgische dichter Herman de Coninck (1944-1997) zegt nu precies wat het voelt om Wijnberg te lezen. De Coninck stond bekend als iemand die de ander poëzie leerde lezen. Interessant wordt het als een 'ik' en 'hij' met elkaar aan de slag gaan:


Opvallend dat het woord 'avond' vier keer valt en dan nog eens 'overdag' en 'vanavond'. "Ik probeer zoveel mogelijk het eenvoudigste woord te kiezen," en "een gedicht is iets waar je met jezelf en anderen kunt spreken op de beste manier die ik ken," zegt Wijnberg zelf.

"Gedichten zijn de meest vanzelfsprekende manier om met elkaar om te gaan," hoor ik hem zeggen. En ja, de parlando-manier van zijn schrijven doet heel vertrouwd en tegelijkertijd vreemd aan, alsof er een schrijfgeheim aan ten grondslag ligt, zoals ook in:


Over de laatste bundel Van groot belang, waarvan de titel en het uiterlijk inmiddels bekend zijn, is al veel geschreven en gesproken. Op de site van de uitgever kun je ook nog eens lezen: "In Van groot belang staan gedichten over belastingen en overheidszaken, voorraden en schulden, notarissen en accountants, fabrieken en stakingen, vrijheden en grondrechten, hoe geld te verdienen en hoe verkiezingen te winnen, wanneer een oorlog te verklaren en wanneer een nieuwe staat op te richten." Wat nog hierover te zeggen als medewerker van Perdu? Het volgende dan: Ik heb niet alle gedichten gelezen, maar genoeg om te kunnen zeggen dat het gedichten en prozagedichten zijn van een poëet en een denker die over zowat alle onderwerpen die ons bestaan zowel economisch als daadwerkelijk bepalen schrijft en dicht. Waar je deze bundel ook opent, je blijft lezen. Het is leerzaam, filosofisch, geestig, letterlijk uit het leven gegrepen, dikwijls surrealistisch van toon. Mijn bundel viel open op dit gedicht hieronder waarvan ik alleen de eerste twee strofen citeer en de lezer mag het verhaal zelf uitlezen door de bundel aan te schaffen, voor nog geen €35,-. Gigantisch veel leerzaam leesplezier valt in deze prachtige bundel te beleven. Over onderstaand gedicht wil ik het volgende zeggen: in de eerste strofe staat iets wat iedereen dagelijks overal ziet en waarover de vraag al meteen, in de eerste zin van de tweede strofe, gesteld en vrijwel meteen op diezelfde regel beantwoord wordt, en vier strofen lang in de vorm van een absurdistisch verhaal verder gaat. Dit poëtisch mechanisme wordt vaak door de auteur herhaald.

Zijn prozagedichten lezen anders. "Die laatste kunnen naar de vorm lijken op aantekeningen en een enkele keer op essays; ze eindigen regelmatig met een of meer envois in dichtvorm (het omgekeerde komt ook voor). Vaak zijn het redeneringen volgend op een vraag; die redeneringen roepen weer nieuwe vragen op. Ze kunnen ook het karakter hebben van gelijkenissen. Twee titels van prozagedichten: 'De voorraad aan keren waarvan je je kunt herinneren dat iets gebeurde én dat je daarbij was, en dat die twee dicht bij elkaar kwamen en weer van elkaar weggingen'. En een heel praktische vraag: 'Waar kun je nog meer belasting over moeten betalen en op welke manieren kun je belasting betalen of wat kun je verder doen in plaats van belasting betalen? '" Deze recensie van Hans Puper, getiteld Een onderzoek, is 17 januari 2016 gepubliceerd in de digitale krant Meander Poëzie. De formuleringen in de prozagedichten zijn vaak erg ingewikkeld, niettemin vind ik zijn gedachtesprongen zeer aantrekkelijk en voor mij zeer de moeite van het lezen waard.
Een van de laatste gedichten maakt duidelijk dat poëzie voor Wijnberg de geschiktste vorm van denken is over van alles en nog wat dat speelt in een denkend en pratend mensenleven: overwegingen, voorstellen, vooronderstellingen, gepaste antwoorden, oplossingen voor gestelde problemen, meningen, juiste en goede stellingen enzovoort... Dit alles laat hij de revue passeren in dit boek. En ik wil eindigen met een van zijn laatste gedichten:

Van groot belang kun je het beste als een spannend boek lezen. Als je eenmaal begint dan is er geen ophouden. Omdat het pagina's lang om allerlei maatschappelijke onderwerpen van ons alledaags bestaan gaat, dwingt het de lezer tot denken over zijn handelen en wandelen. Wellicht kun je de bundel beschouwen als een eenentwintigste-eeuws lijfboek. Wat het zo aantrekkelijk maakt is dat proza en poëzie vrijwel geheel samenvallen, met elkaar omgaan als twee onbezoedelde verzetsvrienden die onze maatschappij leren kennen, en veel plezier en debatsvreugde beleven. Men bewandelt de weg van een bevlogen dichtend econoom die poëzieschrijvend onze wereld beziet, ernaar kijkt, erover nadenkt, en vervolgens 'dagelijks' een bepaald soort poëzie schrijft om nog beter over deze wereld te kunnen denken.
Het lijkt erop dat de denktocht van deze bundel op het toneel eindigt, zoals ik zojuist met het laatste gekozen gedicht wilde aantonen. Is het de tragedie van onze op geld gebaseerde samenleving die ons bindt of juist scheidt? En is poëzie de enige bevrijding van de overheersing van geld en macht?
De titel van deze bundel zegt in rode letters hoe belangrijk het is voor een ieder om dit werk goed te lezen.

In gesprek met critici zei N.W. ooit 'Het stáát er toch!' Erik Lindner, als recensent van de Groene Amsterdammer schreef, in het al geciteerde boek De kunst van het dichten, over hem: "Hij schrijft gedichten in doodgewone taal, via rustige en gelaten regels, maar die tonen een peilloze afgrond. ( ...) De gedichten die hij schrijft, hebben een grote indringendheid. Het zijn vertellingen die zich kenmerken door een zekere ongerijmdheid. Nachoem Wijnberg schrijft geen denkende poëzie. Nee, het is andersom. Wijnberg denkt door middel van poëzie."
Veelzeggend dit citaat van een tijdgenoot die het licht ziet aan het eind van de jaren zestig. Van hen kun je zeggen dat zij elkaars tegenpolen zijn: De kunst van E.L. is beeldend, eerder dan betekenisdragend: achter ieder gedicht een verhaal dat de lezer zelf mag samenstellen of bedenken. Lindner verklaart nooit en schrijft veel titelloze gedichten die een collage lijken van observaties, in korte pakkende en wandelende zinnen.
De kunst van de ander is letterlijk veelzeggend, veelzoekend en veelbetekenend. Beiden verschillen als dag en nacht van elkaar, zijn on- en buitengewoon, en complementerend. Interessant om deze dichters naast elkaar te lezen. Beiden boeien; de ene omdat hij het gezichtsveld met beelden exploiteert en de ander met lange zinnen het verstand verscherpt. 
Wijnberg is altijd op zoek naar wat hij heeft opgeschreven, 'naar wat het betekent op allerlei manieren en in allerlei vormen door telkens weer verder te gaan en te kijken naar wat het inderdaad kan betekenen en wat er mis mee kan zijn'.
En ja, "Gedichten zijn de meest vanzelfsprekende manier om met elkaar om te gaan". Deze uitspraak van hem wil ik hier nog eens herhalen.
Ik heb nog nooit zo'n bedreven econoom-dichter gelezen, voor wie het schrijven van poëzie een onafwendbare dagelijkse bittere noodzaak is om wellicht van de wetenschapper een ziener te maken. Zijn vak is immers natuur- en geesteswetenschap. Hij doceert, de ander leert. Die ander, de leerling moet begrijpen wat zwarte letters op papier precies zeggen
Mij blijft hij intrigeren omdat zijn poëzie iets essentieels zegt over het menszijn zonder dat je wordt meegesleurd in gevoelselementen. Wijnberg creëert met constante grammaticale verschuivingen afstand en vervreemding.
Zou zijn poëzie de vakantie van de wetenschap zijn?