13 mei 2016

wo
11 mei — wo 18
mei

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Martin van den Esschert, Eli Scheen, Patty Scholten, Bert Schierbeek, J. Slauerhoff en Elvis Peeters

 VANALLESWAT

In de bakken die u in Perdu begroeten zijn bijzondere bundels te vinden, van zowel bekende als totaal onbekende dichters, die daar uitrusten na een lange tocht langs andere boekhandels of bij mensen thuis in de kast. Ik begin met de bundel getiteld Gevoelens van een bajesklant, in 1974 uitgegeven door Horus in Den Haag. Totaal onbekend, deze Martin van den Esschert (1929-2014), een bajesklant en dichter die voor zijn kameraden in de inleiding schrijft: "Ik heb deze gedichten (die eigenlijk meer gevoelens zijn, ontstaan uit de situatie waarin ik me bevind) geschreven om daarmee mensen te bereiken die ik, doordat er tralies en deuren tussen mij en die mensen staan, niet langs een directe weg kan benaderen." Het zijn ontroerende en puntige gedichten met tekeningen over het alleen zijn, celgenoten, gevangen zitten en liefde.
Het gedicht Straat trof mij meteen door zijn kinderlijke eenvoud en ongekunsteldheid:
De vensters worden gesloten
als ik door mijn straat loop
Gordijnen langzaam opzij geschoven
als ik door mijn straat loop
Binnen wordt er geroddeld
als ik door mijn straten loop
Ik zie dat allemaal
als ik door mijn straten loop
Gelukkig ben ik innerlijk dood
als ik door mijn straten loop.
Over zijn celgenoten deze bijna geestige of - zo u leest - tragische gedichten:
Floris
Floris van cel 86
heeft in de supermarkt
een fles wijn gejat.
Hij zit nu bijna twee maanden hier
en is van een fles wijn
niet dronken maar stapelgek geworden.
Freddy
Freddy van cel 31
sloeg toen hij aan het trippen was
'want dat kan ook in een bajes'
Bartje, zijn buurman van cel 33,
met een rijkstoiletborstel
allebei zijn ogen uit hun kas
Daardoor komt het
dat Freddy nog steeds in de bajes zit.
In de Sandwich-reeks nr. 6: Gedichten van Eli Scheen, onder redactie van Gerrit Komrij. In het woord vooraf kunnen wij lezen dat deze dichter van 1964 tot 1982 veel brieven heeft geschreven aan Komrij. Samen hebben zij Theo Sontrop in zijn buitenhuis opgezocht, omdat Scheen iets zag in de gedichten van Komrij en die aan Sontrop, die toen al 'een geduchte poëzie-goeroe' was, wilde laten lezen. Scheen maakte deel uit van een familie 'die in Lochem de drukkerij en uitgeverij De Tijdstroom bestierde, een uitgeverij die was begonnen met een mooi literair programma', aldus Laurens Van Krevelen in Jaarboek voor Nederlandsche boekgeschiedenis, deel 10, 2003. De Tijdstroom werd een succestijdschrift, waarna Scheen zich vervroegd liet uitkopen en naar Griekenland vertrok. Komrij schrijft het volgende over zijn poëzie: "Wat ik in zijn brieven herkende, tegen het ondraaglijke aan, herken ik in zijn poëzie. De naaktheid, het ontbloten van zijn gevoel tot hij de essentie bereikt en, uiteindelijk, het nameloze verlangen naar vriendschap. Hij hield niet van de knutselaars onder de dichters. Hij was een illusieloos iemand die geen seconde zonder liefde kon. De publicatie van een keuze uit zijn gedichten beschouw ik als het inlossen van een ereschuld, ondanks de koude wind die tussen ons opstak." Uit dit unieke boekje kies ik een paar gedichten die ik tragisch en bijna komisch vind:
Kuil
Ik zit op de schopstoel
tussen tijd en eeuwigheid
ik wacht op het wisselen
van het getij.
Wil wel weten hoe dat gaat,
het veranderen van lichaam
in karkas.
Dat is mijn laatste nieuwsgierigheid.
Maar 't zal wel nep zijn:
in de kist, uit de kist,
en in de knekelkuil.
Dit gedicht, ook ontbloot van iedere lyriek, is naakt in zijn existentiële waarheid:
Gat
Ik ben op zoek naar het niets,
maar stuit steeds weer op iets.
Af en toe zit ik op de maan
en zie het aan.
Dan weer ben ik een meteoriet
die in het niets verschiet.
Ook dat helpt niets,
Ik blijf iets.
Maar wat?
Een zwart gat
met een bloem
op zijn reet.
Op de steen in Iraklion, waar deze dichter begraven ligt, kunnen we lezen: "Ik geloof niets, ik hoop niets, ik ben vrij."
In een andere bak, waar alle bundels van twee, drie of vier euro liggen, vond ik de zo goed als nieuwe bundels van Patty Scholten, Bert Schierbeek en J. Slauerhoff. Toch niet de minsten! Hieruit kies ik zomaar wat gedichten die zijn blijven hangen. Traliedieren van Patty Scholten (1946), in 1999 uitgegeven door Atlas, is een knappe verzameling sonnetten over opgesloten dieren. Omdat ik in de Volkskrant van 23 april 2016 het artikel Olifant aan de top van Wilma de Rek over bioloog Frans de Waal las, nu weet dat deze dieren drie keer zoveel neuronen hebben dan de mens, en de vraag gesteld werd of we ‘slim genoeg zijn om te weten hoe slim dieren zijn', koos ik haar sonnet over
Verliefde olifanten
Een hels lawaai bespringt me dominant:
Een kettingzaag op volle sterkte loeiend.
Misschien een tuinman, denk ik, bomen snoeiend.
Het is een amoureuze olifant.
Hij duwt zijn kop tegen haar zachtste zijde.
Zij zet zich schrap tegen haar muzikant
en houdt zo tegen al die hartstocht stand,
of tracht ze slechts om vallen te vermijden?
Ze staan nu boekensteunend kop aan kop
en vlechten liefelijk hun slurven samen
alsof twee slangen 't minnen overnamen.
Dan meet zijn slurf haar schedelbulten op.
Wie dierenliefde voor instinct verslijt,
zag nooit die grote zakken tederheid.
Prachtige sonnetten in Traliedieren, met onverwachte en geestige zinnebeelden over zo'n tachtig dieren. Te lezen geef ik u wat eerste zinnen over bijvoorbeeld De zeehonden: "Een zwemmer met een zwarte badmuts op" en over De landschildpad: "Zijn oude rimpelkop steekt uit het schild." Over De giraffe: "De zon verlicht het netwerk van zijn huid", en de in dit gedicht gestelde vragen in de tweede en derde strofe: "Hoe is die deinende moskee ontstaan?" en "Wat ziet een dier, vijfledig zo verzuild?" Over De flamingo's deze eerste regel: "Hun lijf een komma, hals een uitroepteken." Over De slak: "Tamboer met kleine glazen trommelstokken, / in elke stuiterbol een zwarte punt." Tenslotte dit gedicht, dat men in het klaslokaal aan de leerlingen zou kunnen voorlezen:
Klas in de dierentuin
Ze schreeuwen harder dan het grootste dier,
zo oorverdovend is hun dominantie.
De dieren werkeloos, zij met vakantie.
Tot juf ze roept met: 'Alle aapjes hier!'
Jonge primaten van het mensenras.
Te druk, te veel. Ze roepen, rennen, klimmen.
De juf vraagt of ze even kunnen dimmen.
Dan komen brood en zoetwaar uit hun tas.
De dierentuin als avontuur. Wie vreest
de tijger niet, de wurgslang, krokodillen?
Hier veilig achter tralies, en elk beest
is door hún sterke vaders opgesloten.
Ze joelen, bonken op de ruiten, gillen.
De tapir wordt met graffiti bespoten.
En hieronder slaagt Scholten erin ons heel duidelijk te maken wat zij van ons, mens, vindt.
De dagjesmens
De aangepasten aan de maatschappij
testen vandaag massaal mijn tolerantie.
Ze doen een dagje tijdens de vakantie,
de dierentuin hoort er natuurlijk bij,
Een trainingspak in felle neonkleuren
(geen dier hier evenaart dit kleurvertoon)
waarop New Generation, Yellowstone
en kinderen die rennen, klimmen, zeuren.
De dieren zijn door ons hier opgesloten.
Nu komen we eens kijken hoe het gaat
als evolutiehelden op twee poten.
Ik maak me los van het gedrang, gepraat,
probeer vergeefs mijn ruimte te vergroten
terwijl bewustzijn me met schaamte slaat.
Nu een andere bundel, die ook in onze bak bij Perdu meteen te vinden was voor een minimaal prijsje. Meteen heb je zin om deze bundel af te rekenen. Ik citeer wat je leest op de eerste pagina van Door het oog van de wind van Bert Schierbeek (1918-1996), in 1988 door De Bezige Bij uitgegeven:

Als je doorbladert, dan zie je dat een gedachte van de dichter de inleiding is tot een lange strofe. Ik heb de volgende gekozen omdat die, altijd en overal, zo actueel blijft. Hij luidt zo:


Schierbeek maakte tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van het verzet. Hij schreef zijn ervaringen uit deze periode op in zijn literaire debuut: Terreur tegen terreur, dat in 1945 meteen zou worden gepubliceerd. Over deze roman stelt Piet Calis in zijn rode boekje Literaire vriendschappen en andere misverstanden uit 2012 de vraag of Schierbeek niet sterk beïnvloed is geweest door de bekende roman van Malraux uit 1933, La condition humaine. Zeker is wel dat hij na het schrijven van deze roman besloot nieuwe wegen in te slaan. In 1946 sloot hij zich aan bij de Cobra-beweging en werd redacteur van het tijdschrift Het woord. In 1951 publiceerde hij zijn bekende en goed verkochte boek Het boek Ik, waarvoor Willem Frederik Hermans veel waardering had. Met 60.000 exemplaren ging het over de toonbank. In de jaren vijftig is hij nauw samen gaan werken met Karel Appel en Lucebert. Deze kunstenaars mochten zijn werk illustreren. We lezen dat hij een alleskunner is en dat het surrealisme, dat Schierbeek vooral via het boek Histoire du surréalisme (1946) van Maurice Nadeau zou leren kennen, in latere jaren invloed op hem uitoefende. Hij zegt daarover: "Daarna ben ik al die surrealisten zelf gaan lezen." Wat hem het meest boeide was een zo groot mogelijke artistieke vrijheid. En voor de lezer is ook aardig om te weten dat hij in 1991 de Constantijn Huygensprijs en De Hendrik de Vriesprijs kreeg, beiden voor zijn gehele oeuvre.
En voor een paar euro is de klassieker van J. Slauerhoff Alleen in mijn gedichten kan ik wonen te koop, door Bert Bakker uitgegeven in 1984. H. Marsman schrijft hierover: "(...) een ras-kunstenaar, een grootsonbekommerde om de betweterij van schoolmeesters en pharizeeërs, een der weinigen waarin de Hollandse poëzie haar eigen voortreffelijkheid met achteloze grootheid overtreft." Het is een bloemlezing uit zijn gedichten, samengesteld en ingeleid door K. Lekkerkerker. We weten dat Slauerhoff in 1898 in Leeuwarden is geboren, medicijnen in Amsterdam is gaan studeren en daarna scheepsarts werd. Hij is te jong in 1936 overleden en heeft ontzettend veel gereisd - het Verre Oosten, Zuid-Amerika, Afrika en West-Indië -, maar wilde absoluut niet in ons kleine landje wonen. Waarom eigenlijk niet? In zijn Verspreide gedichten uit 1936 lezen we het volgende:
In Nederland
In Nederland wil ik niet leven,
Men moet er steeds zijn lusten reven,
Ter wille van de goede buren,
Die gretig door elk gaatje gluren.
'k Ga liever leven in de steppen,
Waar men geen last heeft van zijn naasten:
Om 't krijschen van mijn lust zal zich geen reiger reppen,
Geen vos zijn tred verhaasten.
Ook geef ik u de beginregels van de tweede strofe te lezen: "In Nederland wil ik niet sterven, / En in de natte grond bederven / Waarop men nimmer heeft geleefd. / Dan blijf ik liever hunkrend zwerven / En kom terecht bij de nomaden." De drie beginregels van de derde strofe maken duidelijk wat deze dichter zo tegenstaat: "In Nederland wil ik niet leven, / Men moet er altijd naar iets streven, / Om 't welzijn van zijn medemenschen denken." In de laatste twee strofen lezen we nog meer over zijn irritatie: "Ik wil niet in die smalle huizen wonen, / Die leelijkheid in steden en in dorpen / Bij duizendtallen heeft geworpen ... " En het gaat nog verder: "In Nederland wil ik niet blijven, / Ik zou dichtgroeien en verstijven." In de allerlaatste regel staat waar 't hem eigenlijk om gaat: "En nooit, neen nooit gebeurt een mooie passiemoord." In zijn sonnet Brieven op zee uit 1934 staat hoe eenzaam deze dichter eigenlijk was:
Gelezen worden ze ontelbre malen,
Al was de inhoud haast vooruit geweten,
Van 't zelfde levensstof in alle talen
En op den duur tot op het woord versleten.
Toch weer ontvouwd, na 't eenzaam avondeten,
Des nachts op wacht, te kooi en na 't verhalen;
Voor hen die zooveel eenzaamheid verbeten
Is uit die letters leeftocht nog te halen.
Tusschen lieve en liefhebbende steeds staat er
Van kroost, huis, dorp en eiland weer 't alleen
Bij trouw, geboorte en dood gevarieerd relaas.
Na tal van reizen is het of een waas
't Bekende aan land omhult, men is alleen
En hoort bij 't schip en houdt het met het water.

Als laatste wil ik de zo goed als nieuwe bundel aanprijzen van de mij onbekende Vlaamse dichter Elvis Peeters (1957), getiteld Dichter, in 2008 uitgegeven door Podium in Amsterdam. Op de achterflap ontvouwt Peeters een poëtica die als volgt luidt: "Ook poëzie ontkomt niet aan de wetten van de taal. Woorden worden belast met waarheid, zin voor zin geïnd. Inflatie van het denken eist strikte definities. Poëzie kan die niet schenken. Zij zoekt. Een uitweg uit het weten. Een geheime manier van vergeten. Het begrip, drager van betekenis, vervalt. Te weinig bracht het op. Ook de hypothese van de grammatica zit in het slop. De lijnen waarlangs de woorden lopen, liggen voortaan open. Dicht is alleen de punt. De komma is een barst. Spreken een sleutel die knarst in ieder slot. Intuïtie is de maat van alle zinnen." En dan lees je onderstaande gedichten: het eerste, Vraag getiteld, maakt gebruik van leestekens en beschrijft een samenzijn van twee mensen die in de taal gevangen zitten, wachten, niet weten, niets zeggen over wat hen misschien te wachten staat. Het tweede, Straat, met maar één noodzakelijke komma, ontwerpt de voorstelling van iemand die loopt, een gebouw ingaat, in een kamer uit het raam kijkt en een vreemde vaststelling maakt over zijn bestaan.
Vraag
Het laatste woord moet nog vallen.
Jij wacht, ik wacht, zonder te spreken.
Ik weet het niet zeker, jij weet het niet zeker,
maar we vragen ons allebei af
of misschien het voorlaatste woord al is gevallen.
Dan rest ons nog alleen dat ene woord.
En het zwijgen voor het zover komt.
Straat
Ik sla een hoek om
ik loop een gebouw binnen, ga een kamer in
kijk verlangend uit het venster
naar een lege straat
zo leeg dat ik me afvraag of ik ze zelf heb verzonnen
Het kan niet anders of ik ben geboren
daarom bevestigen ze gedenktekens aan de gevels
Zijn poëzie hangt tussen het lyrische, het zwaarmoedige en het metafysische in, zoals deze twee onderstaande gedichten, die vriendelijk naast elkaar staan:
Wat erop volgde
 Iemand beveelt je, nee iemand dwingt je, nee iemand
opent je, nee iemand rukt je de benen uit elkaar.

Iedereen weet wat er tussen de benen van een vrouw zit.

Er was alles, er was niets, er bevindt zich
iemand tussen je benen.

Wat eraan voorafging is dat je was wie je was.

En het gedicht Valavond heeft ook iets geheimzinnigs, misschien door het alledaagse niet-alledaagse uur van de dag of avond wanneer alles nog mogelijk is of juist niet. Dat wordt in het midden gelaten.
Het mooiste uur van de dag.
Omdat nog net alles mogelijk is,
de dag is nog niet om,
maar beperkt,
hij is bijna om.
De intense spanning
tussen alles
en zijn beperking,
aarzelend licht.
Zo zou ik uren kunnen doorschrijven over deze unieke, gelukkige vondsten, maar dat doe ik niet. U moet zelf maar zien wat er allemaal te koop is voor een prikje: bekende en onbekende dichters, die allemaal iets toevoegen aan de oneindige mogelijkheden van poëzie; en of deze schrijvers verhalend, beschouwend, schertsend of adembenemend bezig zijn, ze hebben allen iets dat boeit, intrigeert of meesleurt naar nieuwe regionen van je geest, zoals bijvoorbeeld Martin van den Esschert, Eli Scheen, Bert Schierbeek en Elvis Peeters met mij deden. Die boekenbakken doen het meeste aan een bazaar denken, waar je voor heel weinig geld iets onverwachts vindt.
Mijn keuze van de dichters is toevallig. Ik heb ze gekozen zoals ze daar in die rommelbak van dichtbundels terecht zijn gekomen, niet alfabetisch maar toevallig naast elkaar liggend. Ik heb gezocht naar wat mij op dat moment van de dag het meeste aanspreekt. U ook, probeer het en neem een klassieker of een onbekende mee. Laat u meeslepen door nieuwe toonaarden en geestritmes. Ik heb Nederlandse nonsens op rijm en nog vele anderen laten rusten, want ik kon niet alles meenemen. Laat u maar 'objectief verzuipen' in de taal van deze dichters, die ons verrijken met hun taal, beelden, ritmen en gedachten, om maar eens de titel van de bundel van Hans van Willigenburg (1942) te gebruiken, die ik zelf meteen meenam. Hij was de presentator van radio- en televisieprogramma's en zijn gezicht en praatjes staan mij nog levendig voor de geest. Met in het geheugen de zojuist verdwenen journalist, presentator en dichter Wim Brands was ik benieuwd hoe deze bekende Nederlander dicht. Teleurgesteld was ik niet. De bundel viel open op dit korte gedicht met de titel  

Mooie dood:

De vrijheid overal over na te mogen denken
gaat over
in de vrijheid nergens meer over na te hoeven denken.

En ik dacht opeens aan vroeger, toen ik als jong meisje langs de stalletjes aan de Seine in Parijs slenterde en altijd met juweeltjes thuiskwam. Moet u ook doen: slenteren langs die bakken bij Perdu, die het meest doen denken aan deze 'bouquinistes', alleen dan niet die van Parijs maar van Amsterdam.
Tenny Frank

Op: tfspl.blogspot.nl
kunt u al mijn voor Perdu geschreven stukken nog eens lezen, over al die dichters die mij boeiden.

15 februari 2016

Over Nachoem M. Wijnberg






In de malaise van een tijdperk, waarin biljetstromen van de rijken der aarde in de ether zweven om ze in een of ander geldparadijs goed vast te zetten, is het moment gekomen om over de bijzondere dichter Nachoem M. Wijnberg (1961) eens een stuk te schrijven. Bij Perdu ligt nu de hagelwitte bundel met vuurrode titel Van groot belang, in november 2015 door Atlas Contact uitgegeven, op onze tafel.
De titels van de 250 gedichten zijn veelzeggend: De managers van de wereld. Verkopen. De grens. Kun je jouw bankier, of een andere bankier die nu nog wakker is, vragen om snel aan goedkoop geld te komen, maar heel veel, niet een beetje. De opheffing van de schulden. Eigendom. Wat van jou is. Belastingen. Je carrière. De algemene staking. Staat en markt. De Joden. Je bent ontslagen? Om geld. Op de beurs. Goede dag. Avond. Vandaag. Fabriek.
Wie is deze dichter en romanschrijver? Hij is een econoom die op het Maimonides Lyceum een Gymnasium B-opleiding genoot, Nederlands Recht en Algemene Economie studeerde en als onderzoeker aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam promoveerde in de Bedrijfskunde. Hij is in 2001 benoemd tot hoogleraar Industriële Economie en Organisatie aan de Faculteit Bedrijfskunde in Groningen; in 2005 tot hoogleraar Cultureel Ondernemerschap en Management aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde in Amsterdam.
Nachoem Wijnberg heeft vaak bij Perdu opgetreden:
- Oktober 2006 bij het programma De Lezer, het omgekeerde dichtersinterview, wanneer een dichter met een lezer over zijn werk praat. Toen was het Johan Sonnenschein die door Wijnberg aan de tand gevoeld werd over zijn nieuwe dichtbundel Dranghekken van taal.
- 29 Januari 2009 zagen wij hem, bij de 30 + 30 Dichtersmarathon tussen Piet Gerbrandy, Erik Bindervoet, Elma van Haren, Pieter Boskma, Han van der Vegt, Misha Andriessen en vele anderen, eigen gedichten voorlezen zoals wij dat onlangs op de achtentwintigste van de vorige maand hebben mogen beleven, zonder Wijnberg deze keer.
- Ook in 2009 verscheen Gesprekken en essays over de kunst van het dichten van Henk van der Waal en Erik Lindner bij Querido. Op die presentatieavond werd het eerste exemplaar van dit boek aan de auteurs gegeven, te weten aan Astrid Lampe, F. van Dixhoorn en Nachoem Wijnberg.
- 4 Juni 2010 trad Wijnberg op met Philippe Becq onder leiding van Erwin Jans, dramaturg en samensteller van Hôtel New Flandres. Jans sprak het publiek toen aan over de raakvlakken en verschillen tussen deze uitzonderlijke, eigenzinnige en zeer productieve dichters.
- Vorig jaar, 20 maart 2015, traden Wijnberg en Sasja Janssen op in Twee dichters III. 'Twee stemmen, twee oeuvres, twee ritmes krijgen de tijd om tot klinken te komen. Altijd een mooie onderdompeling in het werk van twee zeer uiteenlopende dichters', aldus Perdu.
Wij weten dat hij vele prijzen heeft gewonnen: de Herman Gorterprijs in 1997 voor Geschenken, de Paul Snoekprijs in 2004 voor zijn bundel Vogels. In datzelfde jaar ontving hij voor Eerst dit dan dat de Jan Campertprijs. Deze bundel is echt nergens meer te vinden! In 2008 de Ida Gerhardt Poëzieprijs voor Liedjes. En de prestigieuze VSB Poëzieprijs in 2009 voor Het leven van. De jury noemde deze bundel 'een bijzondere aanwinst voor de Nederlandse literatuur' en schreef dat de dichter 'langs adembenemende gedachten scheert, met poëzie die hoe laconiek van toon ook allerminst vrijblijvend is, omdat er van alles en nog wat op het spel staat'. De dichter en wetenschapper debuteerde in 1989 op achtentwintig jarige leeftijd met De simulatie van de schepping bij uitgever Holland/De Windroos en heeft tot vandaag zo'n twintig werken op zijn naam staan: zestien dichtbundels en vier romans waarvan Alle collega's dood, mei 2015 verschenen, zeer geestig en absurdistisch is. Ik zal citeren uit de bundels die ik van hem in mijn bezit heb: Is het dan goed, in 1994 bij de Bezige Bij uitgegeven; Liedjes bij Contact in 2006; het leven van in 2008 ook bij Contact; Als ik als eerste aankom in 2011 bij dezelfde uitgeverij en de recentste uit 2015, Van groot belang.
Wat mij opvalt is dat zijn verzen uit de bundel Is het dan goed van 1994 een mij bekende vorm hebben; niettemin intrigeert Wijnberg niet zozeer door zijn taalgebruik maar door de ondoordringbaarheid van het gezegde. Ieder gedicht heeft iets raadselachtigs waarbij een poging tot duiding onzinnig lijkt. Toch doet het iets met de lezer. Wat precies is gelukkig niet echt te zeggen. Onderstaande gedichten geef ik u te lezen:



In heldere taal wordt in het eerste gedicht een huiselijk tafereel opgevoerd: een 'wij' als gezin waarin met twee vragen wordt gezocht naar weerbarstige kinderen, gevolgd door vragen naar dat éne kind, een 'hij', waarover een vooronderstelling wordt gedaan, met weer een laatste vraag. Raadselachtig is ook de 'hij' van BEWEGING die de dieren naar een ravijn 'drijft', dan zichzelf naar 'een holte in de grond om te slapen'. En waar gaat het over in TIEN? Over iets verzinnen of 'een stuk grond' kopen? Je leest, herleest totdat de beelden van het tweede gedicht en de gedachten van het derde zich in je geheugen nestelen en 'het-niet-precies-weten' in je geest. Indringend is het, want vergeten doe je het niet. De nuchtere toon en sobere regels verwijzen naar alledaagsheid maar brengen de lezer steeds naar een ander universum. Je krijgt het gevoel in een bodemloze vragende put te zijn beland waarin alles iets anders betekent dan op de vertrouwde laag-bij-de-grondse grond.
In zijn bundel het leven van uit 2008 valt op dat zijn gedichten een heel ander jasje hebben aangekregen: lange verhalende zinnen, prozaïsche poëzie die anekdotes lijken te zijn. De dichter speelt met gedachtes en gebeurtenissen uit het leven van een ik-figuur, die bijna in ieder gedicht een onverwachte wending krijgen. Let op het lettertype van de gedichten...


Men raakt met de tien zinnen verstrikt in een gedachte-experiment waarin de auteur speelt met stellingen die ietwat vreemd overkomen. Vooronderstellingen die men als gegrond kan aannemen en een vierde zin die, in z'n isolement, een gevolg aangeeft van iets dat geen oorzaak heeft. De laatste regels zijn het verhaal van iemand die bepaald wordt: 'de' arme man. In het volgende gedicht richt Wijnberg zich op ironische wijze tot de lezer. Wie anders is die 'u'? Te lezen is een algemene dubbelzinnige stelling waarmee je alle kanten op kan gaan, dan een vertelling waarin als een onverwacht poëtisch geschenk de 'ik-machinist' van het gedicht iets heel moois te beurt valt: 'zonsondergangen, zonsopgangen, nachten vol sneeuw'.

Het zijn gedichten waarvan de regels langer zijn dan de bladspiegel. Zijn het anekdotes of niet echt kloppende formules? Wellicht. Biografieën zijn het in elk geval niet. Zijn voorstellingen zijn vaak niet echt te doorgronden en die ongerijmdheid geldt ook voor de situaties en verstandhoudingen die hij oproept. Het gedicht Mijn vader gaat naar Amerika lijkt dramatisch vanwege de afwezigheid van de ouders van de ik-persoon maar zin 3 en 7 zijn een vaststelling over de schrijvende 'ik'.


Zijn veertiende bundel uit 2011 draagt de grappige titel Als ik als eerste aankom, in het lettertype Courier New, en ziet er heel anders uit dan de vorigen. De compositie van het titelgedicht is speels en de ik-figuur krijgt hier steeds een andere plaats waardoor het lijkt alsof hij letterlijk zoekend is naar een goede plek. De beeldspraak van de laatste strofe brengt een abstracte herinnering over waardoor de lezer zich de vraag stelt over welke ruimte het gaat. Wie zijn die 'anderen' die daar ook liggen en de "ik" die een eigen plaats zoekt. Gaat het om een poëticale ruimte?

Als je voor deze interpretatie kiest dan lees je al deze gedichten heel anders. Neem bijvoorbeeld strofen drie, vier en acht van Terug op mijn eiland.

Wie is 'zij'? De poëzie? En die 'anderen' die de 'ik' herkenden? Dichters? Ikzelf vind het prettig het zo te lezen. Ach, iedere lezer van goede poëzie kiest zijn eigen weg en bewandelt die navenant. Het gedicht dat in de bundel ernaast staat wil je ook graag zo lezen alsof de dichter in gesprek is met zijn werk. Ik laat u het hele gedicht lezen, later blijkt waarom.

De compositie is nu weer eens heel klassiek. De beelden: bos, bomen, takken, grot, wolken, zon, stro, veld, regendruppels zijn elementen van de lyriek, een dichtsoort waarin eigen gemoedsstemmingen worden uitgesproken. Dat gebeurt hier niet. Zou Wijnberg de lezer om de tuin willen leiden? Of metaforisch iets willen uitdrukken? De toon is namelijk allesbehalve lyrisch, hij is koel, nuchter en sober. In dit verhaal wordt moeilijk gelopen, obstakels weggeduwd, iets gezien, ergens gezeten, vastgesteld hoe fijn het 'hier' is. Waar is 'hier'? In de vierde strofe, een veronderstelling met twee ontkenningen. Interessant om een kind te introduceren dat weet waar de ingang zich bevindt en in de laatste strofe vaststellen dat de ik-persoon zich goed voelt 'ergens alleen' te zijn heengegaan. Aan ieders begrip het te lezen zoals hij wil.
Over deze bundel schrijft recensent Roel Weerheijm in Meander het volgende, onder de titel 'Nachoem M. Wijnberg. Eigenzinnig en on-Nederlands': "De bundel heeft een bezwerend karakter. Dat bezwerende zit ‘m in de formulering van de beelden en zinnen, in het dwingende van de vragen, in de opeenvolging van associaties. Het levert een overtuigend geheel op waarin de samenhang (of het bevragen daarvan) niet aan de orde komt, en er ook geen ruimte voor de lezer overblijft voor relativering van, of twijfel aan het woord van de dichter. Dat maakt trouwens niets uit: de bundel loopt over van taalvreugde, taaldronkenschap, die geen relativering behoeft. Dat zou het feest dat deze bundel is maar bederven." Helemaal mee eens. Koop deze bundel en laat u meeslepen.

Op Youtube kan men een uur lang naar Wijnberg luisteren. Dat moet u eens doen, want dan maakt u kennis met zijn manier van werken en zijn eigen kritiek. Gefascineerd door zijn rustige manier van praten over het ontstaan van een gedicht - niet zomaar in een keer - vond ik 't aardig om te weten dat hij veel correcties maakt 'op papier', dat hij vaak kijkt naar wat het kan betekenen, iedere dag schrijft, aantekeningen maakt en zegt dat een gedicht een kennisinstrument is. "Als je een goed gedicht maakt dan kom je iets meer te weten over de wereld of welk gedeelte van die wereld ook", zegt hij.
Het gaat in dit interview over zijn bundel Liedjes uit 2006. In de inhoudsopgave ziet men dat van de vierentachtig liedjes zo'n twintigtal een titel heeft; de titellozen geef ik aan met een getal dat naar de bladzijde verwijst. Opvallend is hier het lettertype: 'Arial'. Ik denk aan wat hij op Youtube zei over het gedicht 'als schilderij' dat je met behulp van de computer eruit kunt laten zien zoals je zelf wilt. Ik heb al zoveel lettertypes voorbij zien gaan! Ik kies nu uit deze bundel voor wat mijmerende ik-gedichten:



Boeiend om de laatste regels als metaforen te lezen en te proeven hoe de dichter smaakt. Zijn poëzie maakt dat je er niet zomaar vanaf komt, want het betovert en fascineert. Doet het ertoe of je precies begrijpt wat hij wil zeggen? Ja en nee. "Poëzie is op de overtreffende trap van jezelf gaan staan, helemaal boven aan het laddertje, en dan nog een trapje hoger proberen te komen." Dit citaat van de Belgische dichter Herman de Coninck (1944-1997) zegt nu precies wat het voelt om Wijnberg te lezen. De Coninck stond bekend als iemand die de ander poëzie leerde lezen. Interessant wordt het als een 'ik' en 'hij' met elkaar aan de slag gaan:


Opvallend dat het woord 'avond' vier keer valt en dan nog eens 'overdag' en 'vanavond'. "Ik probeer zoveel mogelijk het eenvoudigste woord te kiezen," en "een gedicht is iets waar je met jezelf en anderen kunt spreken op de beste manier die ik ken," zegt Wijnberg zelf.

"Gedichten zijn de meest vanzelfsprekende manier om met elkaar om te gaan," hoor ik hem zeggen. En ja, de parlando-manier van zijn schrijven doet heel vertrouwd en tegelijkertijd vreemd aan, alsof er een schrijfgeheim aan ten grondslag ligt, zoals ook in:


Over de laatste bundel Van groot belang, waarvan de titel en het uiterlijk inmiddels bekend zijn, is al veel geschreven en gesproken. Op de site van de uitgever kun je ook nog eens lezen: "In Van groot belang staan gedichten over belastingen en overheidszaken, voorraden en schulden, notarissen en accountants, fabrieken en stakingen, vrijheden en grondrechten, hoe geld te verdienen en hoe verkiezingen te winnen, wanneer een oorlog te verklaren en wanneer een nieuwe staat op te richten." Wat nog hierover te zeggen als medewerker van Perdu? Het volgende dan: Ik heb niet alle gedichten gelezen, maar genoeg om te kunnen zeggen dat het gedichten en prozagedichten zijn van een poëet en een denker die over zowat alle onderwerpen die ons bestaan zowel economisch als daadwerkelijk bepalen schrijft en dicht. Waar je deze bundel ook opent, je blijft lezen. Het is leerzaam, filosofisch, geestig, letterlijk uit het leven gegrepen, dikwijls surrealistisch van toon. Mijn bundel viel open op dit gedicht hieronder waarvan ik alleen de eerste twee strofen citeer en de lezer mag het verhaal zelf uitlezen door de bundel aan te schaffen, voor nog geen €35,-. Gigantisch veel leerzaam leesplezier valt in deze prachtige bundel te beleven. Over onderstaand gedicht wil ik het volgende zeggen: in de eerste strofe staat iets wat iedereen dagelijks overal ziet en waarover de vraag al meteen, in de eerste zin van de tweede strofe, gesteld en vrijwel meteen op diezelfde regel beantwoord wordt, en vier strofen lang in de vorm van een absurdistisch verhaal verder gaat. Dit poëtisch mechanisme wordt vaak door de auteur herhaald.

Zijn prozagedichten lezen anders. "Die laatste kunnen naar de vorm lijken op aantekeningen en een enkele keer op essays; ze eindigen regelmatig met een of meer envois in dichtvorm (het omgekeerde komt ook voor). Vaak zijn het redeneringen volgend op een vraag; die redeneringen roepen weer nieuwe vragen op. Ze kunnen ook het karakter hebben van gelijkenissen. Twee titels van prozagedichten: 'De voorraad aan keren waarvan je je kunt herinneren dat iets gebeurde én dat je daarbij was, en dat die twee dicht bij elkaar kwamen en weer van elkaar weggingen'. En een heel praktische vraag: 'Waar kun je nog meer belasting over moeten betalen en op welke manieren kun je belasting betalen of wat kun je verder doen in plaats van belasting betalen? '" Deze recensie van Hans Puper, getiteld Een onderzoek, is 17 januari 2016 gepubliceerd in de digitale krant Meander Poëzie. De formuleringen in de prozagedichten zijn vaak erg ingewikkeld, niettemin vind ik zijn gedachtesprongen zeer aantrekkelijk en voor mij zeer de moeite van het lezen waard.
Een van de laatste gedichten maakt duidelijk dat poëzie voor Wijnberg de geschiktste vorm van denken is over van alles en nog wat dat speelt in een denkend en pratend mensenleven: overwegingen, voorstellen, vooronderstellingen, gepaste antwoorden, oplossingen voor gestelde problemen, meningen, juiste en goede stellingen enzovoort... Dit alles laat hij de revue passeren in dit boek. En ik wil eindigen met een van zijn laatste gedichten:

Van groot belang kun je het beste als een spannend boek lezen. Als je eenmaal begint dan is er geen ophouden. Omdat het pagina's lang om allerlei maatschappelijke onderwerpen van ons alledaags bestaan gaat, dwingt het de lezer tot denken over zijn handelen en wandelen. Wellicht kun je de bundel beschouwen als een eenentwintigste-eeuws lijfboek. Wat het zo aantrekkelijk maakt is dat proza en poëzie vrijwel geheel samenvallen, met elkaar omgaan als twee onbezoedelde verzetsvrienden die onze maatschappij leren kennen, en veel plezier en debatsvreugde beleven. Men bewandelt de weg van een bevlogen dichtend econoom die poëzieschrijvend onze wereld beziet, ernaar kijkt, erover nadenkt, en vervolgens 'dagelijks' een bepaald soort poëzie schrijft om nog beter over deze wereld te kunnen denken.
Het lijkt erop dat de denktocht van deze bundel op het toneel eindigt, zoals ik zojuist met het laatste gekozen gedicht wilde aantonen. Is het de tragedie van onze op geld gebaseerde samenleving die ons bindt of juist scheidt? En is poëzie de enige bevrijding van de overheersing van geld en macht?
De titel van deze bundel zegt in rode letters hoe belangrijk het is voor een ieder om dit werk goed te lezen.

In gesprek met critici zei N.W. ooit 'Het stáát er toch!' Erik Lindner, als recensent van de Groene Amsterdammer schreef, in het al geciteerde boek De kunst van het dichten, over hem: "Hij schrijft gedichten in doodgewone taal, via rustige en gelaten regels, maar die tonen een peilloze afgrond. ( ...) De gedichten die hij schrijft, hebben een grote indringendheid. Het zijn vertellingen die zich kenmerken door een zekere ongerijmdheid. Nachoem Wijnberg schrijft geen denkende poëzie. Nee, het is andersom. Wijnberg denkt door middel van poëzie."
Veelzeggend dit citaat van een tijdgenoot die het licht ziet aan het eind van de jaren zestig. Van hen kun je zeggen dat zij elkaars tegenpolen zijn: De kunst van E.L. is beeldend, eerder dan betekenisdragend: achter ieder gedicht een verhaal dat de lezer zelf mag samenstellen of bedenken. Lindner verklaart nooit en schrijft veel titelloze gedichten die een collage lijken van observaties, in korte pakkende en wandelende zinnen.
De kunst van de ander is letterlijk veelzeggend, veelzoekend en veelbetekenend. Beiden verschillen als dag en nacht van elkaar, zijn on- en buitengewoon, en complementerend. Interessant om deze dichters naast elkaar te lezen. Beiden boeien; de ene omdat hij het gezichtsveld met beelden exploiteert en de ander met lange zinnen het verstand verscherpt. 
Wijnberg is altijd op zoek naar wat hij heeft opgeschreven, 'naar wat het betekent op allerlei manieren en in allerlei vormen door telkens weer verder te gaan en te kijken naar wat het inderdaad kan betekenen en wat er mis mee kan zijn'.
En ja, "Gedichten zijn de meest vanzelfsprekende manier om met elkaar om te gaan". Deze uitspraak van hem wil ik hier nog eens herhalen.
Ik heb nog nooit zo'n bedreven econoom-dichter gelezen, voor wie het schrijven van poëzie een onafwendbare dagelijkse bittere noodzaak is om wellicht van de wetenschapper een ziener te maken. Zijn vak is immers natuur- en geesteswetenschap. Hij doceert, de ander leert. Die ander, de leerling moet begrijpen wat zwarte letters op papier precies zeggen
Mij blijft hij intrigeren omdat zijn poëzie iets essentieels zegt over het menszijn zonder dat je wordt meegesleurd in gevoelselementen. Wijnberg creëert met constante grammaticale verschuivingen afstand en vervreemding.
Zou zijn poëzie de vakantie van de wetenschap zijn?

17 januari 2016

Over het dadaïsme: Dan Dada doe uw werk

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Dada
Dan Dada doe uw werk!

Dit boek is een genot om te bekijken. Je beseft dat met poëzie alles mogelijk is: typografisch, in kleur en met beeld. En waar je het ook openslaat, het doet iets met de lezer. Het danst, het springt, het zingt en het zaagt de poten af onder de confortabele dichtstoel waar wij in Nederland tot dan toe op zaten.
De ondertitel zegt precies waar het om gaat: AVANT-GARDISTISCHE POËZIE UIT DE LAGE LANDEN. De samenstelling en het nawoord zijn van Hubert van den Berg & Geert Buelens, 2014 bij uitgeverij Vantilt in Nijmegen uitgegeven.
Vorig jaar, maandag 3 november 2014, nodigden Perdu en Vantilt u uit voor de presentatie van deze bundel getiteld, zoals hierboven vermeld, Dan Dada doe uw werk! De bloemlezing bevat werk van onder anderen Piet Mondriaan, I.K. Bonset, Paul van Ostaijen, Herman van den Bergh, Hendrik de Vries, H. Marsman, Pierre Kemp, Kurt Schwitters, Anthony Kok, Victor J. Brunclair, Til Brugman, Gaston Burssens, A.C. Willink, Michel Seuphor en H.N. Werkman.

De auteurs vernoemden de bloemlezing naar de woedende woorden van dichter-voorman I.K. Bonset (ofwel Theo van Doesburg); zij hebben de ontwikkeling van deze 'protestpoëzie' willen onderbouwen en hun keuze wordt chronologisch aangeboden, in volgorde van eerste publicatie. Een informerend nawoord beschrijft het belang van deze periode die pas na 1945 met de Vijftigers een definitief beslag legde op de poëzie want zoals men weet vormen expressionisme, futurisme, dada en surrealisme de historische avant-garde. Wat men misschien niet weet is wie verantwoordelijk is voor de titel van deze bundel: Van Doesburg of Bonset (dezelfde persoon) liet in 1921 in een tirade weten het absoluut niet eens te zijn met de pogingen om 'de kanselliteratuur' van de tachtigers nieuw leven in te blazen. Of de dadaïstische dichters het 'predikantenpathos' uit de Nederlandse literatuur wisten te verdrijven is een vraag die niet echt te beantwoorden is.

Voordat ik mijn woordje over de bundel doe is het aardig iets te weten van het dadaïsme.
Dada was een culturele beweging die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Zurich met Hugo Ball (1886-1927) en Tristan Tzara (1896-1963) begon. De Duitser en de Roemeen openen samen het Cabaret Voltaire waar zij met hun vrienden elke avond een programma opvoeren met nonsensikale teksten, simultane- en klankgedichten. Hun bedoeling was het publiek een spiegel voor te houden door een einde te maken aan krantenwartaal en aan alles wat zo netjes, aardig, bekrompen en vereuropeest klonk. Laten we er dada van maken. Dat is de grote truc, simpel en makkelijk, want de meest gebruikte klanken in de taal.
14 juli 1916 schrijft H.B. "Dada is het hart van het woord. Ieder ding heeft zijn woord, maar het woord is een ding op zich geworden. Waarom zou ik het niet zelf uit kunnen vinden? Waarom de boom niet Plonsplons moge heten als het geregend heeft? (...)". Hij wilde de taal, als door handelaren vervuilde muntstukken, verschonen.
"Ik wil het woord daar waar het stopt en daar waar het begint."
"Het woord, mijnheren, het woord is een publieke zaak van eersteklas".
Zó eindigt, vertaald in het Nederlands, zijn vurig betoog.
In 1918 bereikt de beweging zijn hoogtepunt met Marcel Duchamp (1887-1968) die begon als schilder en beeldhouwer maar zich ontwikkelde als futurist, dadaïst en surrealist. Hij was de eerste die een 'alledaags' voorwerp presenteerde als een kunstwerk, de zogeheten 'ready made'. Het was een mijlpaal voor de hedendaagse beeldende kunst waarmee kunstfilosofische vragen over de aard en functie van kunst werden opgeroepen. Iedereen kent zijn Naakt dat van de trap afdaalt, het fietswiel uit 1951 en ook zijn toiletpot. M.D. was een onverschrokken vernieuwer van de beeldende kunsten.
Zó vind ik dit klankgedicht getiteld Karawane van Hugo Ball een mooie inleiding tot de bloemlezing waarover ik het wil hebben.



De bundel Dan Dada doe uw werk! laat schrijvers aan het woord die of in vergetelheid zijn geraakt of wiens invloeden wij niet kennen. Voor mij is Hendrik Marsman (1899-1940) daar een goed voorbeeld van. Dat hij in zijn begintijd werd beïnvloed door de Vlamingen Wies Moens, Paul van Ostaijen; en door de Duitse expressionist Georg Trakl weten velen misschien niet. Als u zijn klassieke regels "Denkend aan Holland / zie ik breede rivieren / traag door oneindig / laagland gaan (..)" in gedachte heeft, dan lijken de regels van dit gedicht uit 1919 bijna anachronistisch:
VROUW
Lichaam, wentelend al-leven.
gedrochtlijk staan wij en massaal geheven
tegen den rottend-paarsen hemel van verlangen
hijgende nacht
mijn vale handen tasten even
het slierend kransen van uw blauwe haren,
die, gif en scheemring, vachten hemel waren
over al-ruimte, uw gelaat, ivoor ovaal,
waarin uw ogen, spitse spleten, hangen:
een groen signaal.
En ook dit gedicht uit 1923, getiteld FREIBURG I.B.: "Huizen / hurken / roode kring / korvenring / toren / tuimel / flikkering / morgen / wimpel / zijden zon." echt on-Marsmans!
Zijn tijdgenoot Hendrik de Vries (1896-1989), een vroege surrealist avant la lettre in wiens poëzie het onderbewuste een cruciale rol speelt, schreef al vroeg dit soort gedichten. Ik citeer Middag uit 1921:
Hek. Grindveld. Stroom en boogbrug. Kaden, met kolossen
Steil stofgoud. Arendskoepels. Kabel-klossen lossen
Gesteente. Ruiker nevens ruiker spilt wild zoet.
Paleizen. Stapelbouw, waar gloedgrauw tegen woedt.
Wist u dat deze dichter en schilder ook heel wat copla's in het Spaans heeft geschreven?
Van Pierre Kemp (1886-1967) die voor zijn gehele oeuvre in 1958 de P.C. Hooftprijs en vele andere prijzen ontving is maar één gedicht in de prijzen gevallen. Van Marsman daarentegen, die ook in 1973 deze prijs ontving, zijn in de bundel een tiental gedichten te lezen. Dat ene gedicht van P.K. staat hieronder:

         VALLENDE STER
De straten van den hemel zijn met sterren geplaveid en al zijn
huizen zijn gesloten en donker.
Alle gerucht is verstomd en elke beweging verstold in haar
laatste gebaar.
Over de eeuwigheid van de diepte welft de eeuwigheid van de
hoogte en de denkers van de eeuwigheid van de diepte
peinzen, of de eeuwigheid van de hoogte, de eeuwigheid van
de diepte is en de wijzen van de eeuwigheid van de hoogte,
of de eeuwigheid van de diepte, niet de eeuwigheid van de
hoogte is.
Wat is de vloer en wat is het dak en wie is de dichter, die zich
daar over bekommert?
Ik wandel in de stilte van den nacht en over den sterrengepla-
veiden hemel schiet een schielijk licht.
Is er een gouden pan van het dak of een gouden tegel uit den
vloer losgeraakt?
Wat deert het mij?
Ik heb alleen, héél even, een lichtzinnig meisje met een
schitterend gezichtje en een dun gouden kleedje, lokkend
over de nachtstraat zien dwalen.
In de vergetelheid geraakt zijn Til Brugman, Victor J. Brunclair en Anthony Kok. Mathilde Brugman (1888-1958) was van 1926 tot 1936 de levensgezellin van de Duitse Dada-kunstenares Hannah Höch met wie zij in Den Haag en daarna korte tijd in Berlijn leefde. Van haar zijn twee gedichten opgenomen: R en dit gedicht Weg, beiden uit 1923.
  1. WEG
    WEG
  2. WEGEN
  3. WIL
    WIL
  4. WILLEN
  5. WAGEN
  6. ONBEWOGEN
Victor J. Brunclair (1899-1940), dichter, romanschrijver, essayist en literair criticus, is een Vlaming - bevriend met I.K. Bonset en Gaston Burssens - die bekend stond als expressionist en activist, sterk tegen het fascisme gekant en schrijver van virulente pamfletten tegen het nationaalsocialisme, is goed vertegenwoordigd in deze bundel. Uit 1920 kies ik dit gedicht:

          T.S.F.
T.S.F., nieuwe muze
zendeling tussen planeten
God wil niet op de wereld wonen
kittel Hem in een knettervuur van elektronen.
Van de tropen tot de pool
aetherwellen
trillingen van een eeuwige lier
omstroom, materie ten val
sterrentarandool
laethe, zenith, nadir
het Al,
de oneindigheid zal in haar wenteling ontstellen.
Anthony Kok (1882-1969), bekend als experimentele dichter vooral in de klankpoëzie, ontmoette bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog Theo van Doesburg die met zijn legeronderdeel gestationeerd was aan de Belgische grens; en in februari 1916 leerde hij Mondriaan kennen voor wie hij als mecenas optrad. Drie gedichten van hem zijn te lezen, waaruit ik deze uit 1921 kies:

          STILTE + STEM (VERS IN W)

In het nawoord van de bundel lezen we dat de Vlaamse expressionistische dichters allemaal behoren tot de activistische generatie die zich, tijdens de Eerste Wereldoorlog en in de jaren dertig, in dubbel opzicht - zowel politiek als poëticaal - afscheidt van de mainstream: ze distantiëren zich in woord en daad van de leidinggevende generatie en zij engageren zich tijdens de bezetting volop in de Vlaamse strijd, waardoor Moens en Burssens na de oorlog in de gevangenis terechtkomen en Van Ostaijen de wijk moet nemen naar Berlijn.
Deze twee laatst genoemde dichters treden overal op in het boek. Van Van Ostaijen kies ik het tweede opgenomen gedicht uit 1916. De rest is typografisch zó bijzonder dat ik de lezer aanraad de bundel aan te schaffen om daarmee veel kijkplezier te beleven. Dit gedicht, gedrenkt in de liefde, toen de dichter twintig was, geef ik u te lezen:

          IK STA NU EENMAAL VOORBIJ DE GRENS ...
Ik sta nu eenmaal voorbij de grens,
Aan dewelke ieder normaal mens
Moet stilstand houden.
Een vriend heeft me onlangs verweten,
Dat ik buiten het normale, - volgens hem het goede - ben getreden.
Maar het lot, - of wie? - heeft het zó gewild,
Want het heeft mij het ongewone voorbehouden.
Niet ik ben ongewoon, maar wel mijn levenslot.
Bij mijn vriendin heb ik steeds het grootste verlangen gekend
Om een schone liefde, in de nieuwe lente.
Maar mijn liefde ontstond
Op een Herfstavond,
Mijn grote liefde, even buiten de stad,
In het wijde park, toen het door de mensen, - de gewone dan? -
gans verlaten was.
Mijn liefde groeide sterk in de koude Winter, -
Enkel zeer mooie bloemen groeien dan. -
Daarom is mijn liefde ook oneindig schoon,
Al is zij, - 't spijt mijn vriend misschien, - ook ongewoon.
Van de Belgisch expressionistische activistische dichter Gaston Burssens (1896-1965) is de keuze erg groot. Zijn gewaagde modernisme en nonconformisme maakten hem tot een van de felst omstreden Belgische dichters. Van hem dit gedicht uit 1924, dat in de afdeling GEDICHTEN IN KLEUR typografisch heel anders overkomt. Mooier, interessanter. Zo zie je de dichters Paul van Ostaijen, Gaston Burssens en Hendrik Nicolaas Werkman (1882-1945) eindeloos spelen met beeld, kleur en lettertype. Over deze laatste Groningse dichter, hoe interessant zijn leven en tragisch zijn dood in 1945 ook was, zal ik het niet hebben omdat zijn gedichten allemaal in deze voor mij moeilijk uit te typen afdeling zitten. Interessant om te weten is ook dat Burssens Van Ostaijens onuitgegeven gedichten na diens vroege dood in 1929 uitgaf.

          PIANO
lino wit en zwart
vingeren toetsen de toetsen
in mineur
maar het auditorium dut
in ut
maar Chaplin is in nood
Chopin is dood
en wordt begraven met zijn marsj in do
dodo
dada
- dadaïsme van het auditorium -
als gele vingeren de toetsen toetsen
speelt de piano
pianissimo
en draait de automatiese trommel
fortissimo
Als laatste, wil ik het hebben over het vormexperiment, dat we goed vinden bij Agnita Feis (1881-1944) die als autodidactisch beeldend kunstenaar in 1903 Theo van Doesburg leerde kennen. Voor hem schreef zij in 1908 het voorwoord van de tentoonstellingscatalogus Tentoonstelling van teekeningen en schetsen van Theo van Doesburg, die van 30 juli tot 10 augustus 1908 in de Haagse kunstkring werd georganiseerd. In 1910 trouwden ze en vestigden zich - leuk om te weten - aan de Johannes Verhulststraat hier in Amsterdam. Vanaf 1913 publiceerde ze regelmatig in het tijdschrift Eenheid. Hieronder ziet u haar bundel:


Agnita Feis: Oorlog. Verzen in staccato. (1914) Litho's door Theo van Doesburg
In deze bundel vind ik dit gedicht uit 1915 een mooi voorbeeld van vormexperiment.

Twee tot drie woorden per regel, in twee kolommen gezet, met een vertikale streep er tussen, waardoor je de vierregelige strofen zowel horizontaal als verticaal kunt lezen; en zelfs diagonaal. Zo liep de historische avant-garde vooruit op de toekomst. Na de Tweede Wereldoorlog zal het invloed gaan uitoefenen, vooral door buitenlandse voorbeelden; in Nederland eerst clandestien in een eenmanstijdschrift als De schone zakdoek, onafhankelijk tijdschrift onder redactie van Theo van Baaren en Gertrude Pape 1941-1944, verhalen gedichten cadavres-exquis collages tekeningen foto's objecten; en pas dan met De Vijftigers en de rest. Het gedichtengedeelte van de bloemlezing wordt afgesloten met Marc Eemans: Vijf intrigerende erotische en poëtische vignetten uit zijn bundel Vergeten te worden (1930)



Hierboven ziet u de derde vignet met als titel de eerste regel: Je vlees plukken ...
Inclusief de gedichten in kleur telt de bloemlezing zo'n 180 pagina's. Het eerste gedicht van Albert Verweij is van 1913 en het laatste gedicht van H.N. Werkman is van 1932. Omdat alle gedichten chronologisch geordend zijn kan men de ontwikkelingsgang van de avant-garde goed volgen.
Na de gedichten volgen Manifesten en andere theoretische beschouwingen waarvan ik uit de eerste wil citeren om de lezer een idee te geven van de literatuuropvatting van Theo van Doesburg, Piet Mondriaan & Anthony Kok.
MANIFEST II VAN 'DE STIJL' 1920
DE LITERATUUR
[1920]
Het organisme van onze hedendaagschse literatuur teert nog ge-
heel op de sentimenteele gevoelens eener verzwakte generatie
HET WOORD IS DOOD
de naturalistische cliché's en de dramatische woordfilms
die de boekenfabrikanten ons leveren
per meter en per pond
bevatten niets van de nieuwe handgrepen van ons leven
HET WOORD IS MACHTELOOS
de asthmatische en sentimenteele ik- en zij-poesie
die overal
en vooral in Holland
nog gepleegd wordt onder de invloeden van een ruimteschuw
individualisme
gegist overblijfsel van een verouderden tijd
vervullen ons met weerzin
de psychologie in onze romanliteratuur
slechts berustend op subjectieve inbeelding
de psychologische analyse
en meer belemmerende spraakrethoriek
hebben ook de BETEEKENIS VAN HET WOORD GEDOOD
(...)
Paul van Ostaijen schrijft in zijn manifest OM BINNENKORT TE VERSCHIJNEN: 'SIENJAAL' IN BELGIË HET TIJDSCHRIFT VAN DE NIEUWE KUNST [1920]
Poëzie is woordkunst. Niet mededeling van emoties. Maar wel de vizie wordt gelokaliseerd door de vorm van het woord. Ook zeker niet mededeling van gedachten. Dichtkunst mededeling van gedachten! Waarom niet: dichtkunst een berijmde moraalkodeks! Een timmerman moet een goede tafel maken. Niet een zedelijke tafel, niet een ... ethiese tafel. Zo de dichter. Het in de zin van de dichtkunst goede gedicht alléen geeft de dichter eksistensrechtvaardiging. Ethies is de dichter niet door het thema, maar enkel door zijn standpunt tegenover de fenomenaliteit. Ethiek ligt in het streven van elk kunstenaar: streven naar ontindividualisering.
Zo zijn er ook nog de beschouwingen van H. Marsman, I.K. Bonset met GRONDSLAGEN TOT EEN NIEUWE VERBEELDING [1921] en TOT EEN CONSTRUCTIEVE DICHTKUNST [1923], Wies Moens, Paul van Ostaijen die in NOGMAALS POËZIE [1925] alleen Burssens als zijn kameraad erkent 'omdat hij, als ik, met woorden speelt als een jongleur met vuurfakkels'. En dan hebben we uiteindelijk ook nog Jan Demets, Jan Engelman & Albert Kuyle, I. Stam-Lebeau die, als laatste, zijn artikel als volgt eindigt: 'Uit de bewuste vernietiging der Schoonheid - en de daaruit groeiende bewuste opbouw, zal de nieuwe dichtkunst ontstaan.'
Dan dada doe uw werk! is het laatste deel in de Dada-reeks van Uitgeverij Vantilt. Eerder verschenen Tenderenda de Fantast van Hugo Ball, In den beginne was Dada van Raoul Hausmann, 7 dadamanifesten van Tristan Tzara,* En Avant dada* van Richard Huelsenbeck, Een avond in Cabaret Voltaire van Hans Arp e.a., Jezus Christus Quibus van Francis Picabia en Apologie van de luiheid en Pan Pan voor de Poeper van de Neger Naakt & Bar Nicanor van Clément Pansaers. Geweldig wat deze uitgeverij produceert.
Dan dada doe uw werk zou ieder dichtminnende en -schrijvende moeten hebben.
Wat deze bundel zo uniek maakt is niet alleen de bloemlezing maar ook het allerlaatste deel:
Nawoord, literatuur, dichters en bronnen dat zicht uitstrekt op vijf en twintig pagina's. Een overzicht dat veel duidelijk maakt over een tijdspanne in de poëzie waar we weinig van weten. De samenstellers van deze bundel geven in het hoofdstuk VERDER LEZEN een geweldig overzicht van alle werken over de Historische avant-garde in Nederland en België en over de Europese historische avant-garde; en als laatste over de DICHTERS EN BRONNEN zodat je precies weet wie ze allemaal zijn, deze vijftig bekende en onbekende dichters. En al bladerend door het dadaboek op zoek naar weer een nieuw gedicht weet je dat het nooit verveelt. Het is alsof je in een vliegmachine zit en van boven naar een woordenterrarium kijkt dat in de rondte draait of zich laat liggen in alle mogelijke posities van taalelementen, door elkaar heen, boven of onder elkaar; of weer gaat staan met strepen ertussen. Alles lijkt mogelijk in deze draaidans van woorden die heel vrolijk maakt.
En dan die prachtige afbeeldingen met tekst erbij van Marc Eemans die wellicht niemand kent en sterk aan Magritte doen denken.
Voor nog geen twintig euro zo'n inspirerend en vrolijkmakend dadaboek. Ik zou het niet laten liggen.

Tenny Frank