13 mei 2016

wo
11 mei — wo 18
mei

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Martin van den Esschert, Eli Scheen, Patty Scholten, Bert Schierbeek, J. Slauerhoff en Elvis Peeters

 VANALLESWAT

In de bakken die u in Perdu begroeten zijn bijzondere bundels te vinden, van zowel bekende als totaal onbekende dichters, die daar uitrusten na een lange tocht langs andere boekhandels of bij mensen thuis in de kast. Ik begin met de bundel getiteld Gevoelens van een bajesklant, in 1974 uitgegeven door Horus in Den Haag. Totaal onbekend, deze Martin van den Esschert (1929-2014), een bajesklant en dichter die voor zijn kameraden in de inleiding schrijft: "Ik heb deze gedichten (die eigenlijk meer gevoelens zijn, ontstaan uit de situatie waarin ik me bevind) geschreven om daarmee mensen te bereiken die ik, doordat er tralies en deuren tussen mij en die mensen staan, niet langs een directe weg kan benaderen." Het zijn ontroerende en puntige gedichten met tekeningen over het alleen zijn, celgenoten, gevangen zitten en liefde.
Het gedicht Straat trof mij meteen door zijn kinderlijke eenvoud en ongekunsteldheid:
De vensters worden gesloten
als ik door mijn straat loop
Gordijnen langzaam opzij geschoven
als ik door mijn straat loop
Binnen wordt er geroddeld
als ik door mijn straten loop
Ik zie dat allemaal
als ik door mijn straten loop
Gelukkig ben ik innerlijk dood
als ik door mijn straten loop.
Over zijn celgenoten deze bijna geestige of - zo u leest - tragische gedichten:
Floris
Floris van cel 86
heeft in de supermarkt
een fles wijn gejat.
Hij zit nu bijna twee maanden hier
en is van een fles wijn
niet dronken maar stapelgek geworden.
Freddy
Freddy van cel 31
sloeg toen hij aan het trippen was
'want dat kan ook in een bajes'
Bartje, zijn buurman van cel 33,
met een rijkstoiletborstel
allebei zijn ogen uit hun kas
Daardoor komt het
dat Freddy nog steeds in de bajes zit.
In de Sandwich-reeks nr. 6: Gedichten van Eli Scheen, onder redactie van Gerrit Komrij. In het woord vooraf kunnen wij lezen dat deze dichter van 1964 tot 1982 veel brieven heeft geschreven aan Komrij. Samen hebben zij Theo Sontrop in zijn buitenhuis opgezocht, omdat Scheen iets zag in de gedichten van Komrij en die aan Sontrop, die toen al 'een geduchte poëzie-goeroe' was, wilde laten lezen. Scheen maakte deel uit van een familie 'die in Lochem de drukkerij en uitgeverij De Tijdstroom bestierde, een uitgeverij die was begonnen met een mooi literair programma', aldus Laurens Van Krevelen in Jaarboek voor Nederlandsche boekgeschiedenis, deel 10, 2003. De Tijdstroom werd een succestijdschrift, waarna Scheen zich vervroegd liet uitkopen en naar Griekenland vertrok. Komrij schrijft het volgende over zijn poëzie: "Wat ik in zijn brieven herkende, tegen het ondraaglijke aan, herken ik in zijn poëzie. De naaktheid, het ontbloten van zijn gevoel tot hij de essentie bereikt en, uiteindelijk, het nameloze verlangen naar vriendschap. Hij hield niet van de knutselaars onder de dichters. Hij was een illusieloos iemand die geen seconde zonder liefde kon. De publicatie van een keuze uit zijn gedichten beschouw ik als het inlossen van een ereschuld, ondanks de koude wind die tussen ons opstak." Uit dit unieke boekje kies ik een paar gedichten die ik tragisch en bijna komisch vind:
Kuil
Ik zit op de schopstoel
tussen tijd en eeuwigheid
ik wacht op het wisselen
van het getij.
Wil wel weten hoe dat gaat,
het veranderen van lichaam
in karkas.
Dat is mijn laatste nieuwsgierigheid.
Maar 't zal wel nep zijn:
in de kist, uit de kist,
en in de knekelkuil.
Dit gedicht, ook ontbloot van iedere lyriek, is naakt in zijn existentiële waarheid:
Gat
Ik ben op zoek naar het niets,
maar stuit steeds weer op iets.
Af en toe zit ik op de maan
en zie het aan.
Dan weer ben ik een meteoriet
die in het niets verschiet.
Ook dat helpt niets,
Ik blijf iets.
Maar wat?
Een zwart gat
met een bloem
op zijn reet.
Op de steen in Iraklion, waar deze dichter begraven ligt, kunnen we lezen: "Ik geloof niets, ik hoop niets, ik ben vrij."
In een andere bak, waar alle bundels van twee, drie of vier euro liggen, vond ik de zo goed als nieuwe bundels van Patty Scholten, Bert Schierbeek en J. Slauerhoff. Toch niet de minsten! Hieruit kies ik zomaar wat gedichten die zijn blijven hangen. Traliedieren van Patty Scholten (1946), in 1999 uitgegeven door Atlas, is een knappe verzameling sonnetten over opgesloten dieren. Omdat ik in de Volkskrant van 23 april 2016 het artikel Olifant aan de top van Wilma de Rek over bioloog Frans de Waal las, nu weet dat deze dieren drie keer zoveel neuronen hebben dan de mens, en de vraag gesteld werd of we ‘slim genoeg zijn om te weten hoe slim dieren zijn', koos ik haar sonnet over
Verliefde olifanten
Een hels lawaai bespringt me dominant:
Een kettingzaag op volle sterkte loeiend.
Misschien een tuinman, denk ik, bomen snoeiend.
Het is een amoureuze olifant.
Hij duwt zijn kop tegen haar zachtste zijde.
Zij zet zich schrap tegen haar muzikant
en houdt zo tegen al die hartstocht stand,
of tracht ze slechts om vallen te vermijden?
Ze staan nu boekensteunend kop aan kop
en vlechten liefelijk hun slurven samen
alsof twee slangen 't minnen overnamen.
Dan meet zijn slurf haar schedelbulten op.
Wie dierenliefde voor instinct verslijt,
zag nooit die grote zakken tederheid.
Prachtige sonnetten in Traliedieren, met onverwachte en geestige zinnebeelden over zo'n tachtig dieren. Te lezen geef ik u wat eerste zinnen over bijvoorbeeld De zeehonden: "Een zwemmer met een zwarte badmuts op" en over De landschildpad: "Zijn oude rimpelkop steekt uit het schild." Over De giraffe: "De zon verlicht het netwerk van zijn huid", en de in dit gedicht gestelde vragen in de tweede en derde strofe: "Hoe is die deinende moskee ontstaan?" en "Wat ziet een dier, vijfledig zo verzuild?" Over De flamingo's deze eerste regel: "Hun lijf een komma, hals een uitroepteken." Over De slak: "Tamboer met kleine glazen trommelstokken, / in elke stuiterbol een zwarte punt." Tenslotte dit gedicht, dat men in het klaslokaal aan de leerlingen zou kunnen voorlezen:
Klas in de dierentuin
Ze schreeuwen harder dan het grootste dier,
zo oorverdovend is hun dominantie.
De dieren werkeloos, zij met vakantie.
Tot juf ze roept met: 'Alle aapjes hier!'
Jonge primaten van het mensenras.
Te druk, te veel. Ze roepen, rennen, klimmen.
De juf vraagt of ze even kunnen dimmen.
Dan komen brood en zoetwaar uit hun tas.
De dierentuin als avontuur. Wie vreest
de tijger niet, de wurgslang, krokodillen?
Hier veilig achter tralies, en elk beest
is door hún sterke vaders opgesloten.
Ze joelen, bonken op de ruiten, gillen.
De tapir wordt met graffiti bespoten.
En hieronder slaagt Scholten erin ons heel duidelijk te maken wat zij van ons, mens, vindt.
De dagjesmens
De aangepasten aan de maatschappij
testen vandaag massaal mijn tolerantie.
Ze doen een dagje tijdens de vakantie,
de dierentuin hoort er natuurlijk bij,
Een trainingspak in felle neonkleuren
(geen dier hier evenaart dit kleurvertoon)
waarop New Generation, Yellowstone
en kinderen die rennen, klimmen, zeuren.
De dieren zijn door ons hier opgesloten.
Nu komen we eens kijken hoe het gaat
als evolutiehelden op twee poten.
Ik maak me los van het gedrang, gepraat,
probeer vergeefs mijn ruimte te vergroten
terwijl bewustzijn me met schaamte slaat.
Nu een andere bundel, die ook in onze bak bij Perdu meteen te vinden was voor een minimaal prijsje. Meteen heb je zin om deze bundel af te rekenen. Ik citeer wat je leest op de eerste pagina van Door het oog van de wind van Bert Schierbeek (1918-1996), in 1988 door De Bezige Bij uitgegeven:

Als je doorbladert, dan zie je dat een gedachte van de dichter de inleiding is tot een lange strofe. Ik heb de volgende gekozen omdat die, altijd en overal, zo actueel blijft. Hij luidt zo:


Schierbeek maakte tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van het verzet. Hij schreef zijn ervaringen uit deze periode op in zijn literaire debuut: Terreur tegen terreur, dat in 1945 meteen zou worden gepubliceerd. Over deze roman stelt Piet Calis in zijn rode boekje Literaire vriendschappen en andere misverstanden uit 2012 de vraag of Schierbeek niet sterk beïnvloed is geweest door de bekende roman van Malraux uit 1933, La condition humaine. Zeker is wel dat hij na het schrijven van deze roman besloot nieuwe wegen in te slaan. In 1946 sloot hij zich aan bij de Cobra-beweging en werd redacteur van het tijdschrift Het woord. In 1951 publiceerde hij zijn bekende en goed verkochte boek Het boek Ik, waarvoor Willem Frederik Hermans veel waardering had. Met 60.000 exemplaren ging het over de toonbank. In de jaren vijftig is hij nauw samen gaan werken met Karel Appel en Lucebert. Deze kunstenaars mochten zijn werk illustreren. We lezen dat hij een alleskunner is en dat het surrealisme, dat Schierbeek vooral via het boek Histoire du surréalisme (1946) van Maurice Nadeau zou leren kennen, in latere jaren invloed op hem uitoefende. Hij zegt daarover: "Daarna ben ik al die surrealisten zelf gaan lezen." Wat hem het meest boeide was een zo groot mogelijke artistieke vrijheid. En voor de lezer is ook aardig om te weten dat hij in 1991 de Constantijn Huygensprijs en De Hendrik de Vriesprijs kreeg, beiden voor zijn gehele oeuvre.
En voor een paar euro is de klassieker van J. Slauerhoff Alleen in mijn gedichten kan ik wonen te koop, door Bert Bakker uitgegeven in 1984. H. Marsman schrijft hierover: "(...) een ras-kunstenaar, een grootsonbekommerde om de betweterij van schoolmeesters en pharizeeërs, een der weinigen waarin de Hollandse poëzie haar eigen voortreffelijkheid met achteloze grootheid overtreft." Het is een bloemlezing uit zijn gedichten, samengesteld en ingeleid door K. Lekkerkerker. We weten dat Slauerhoff in 1898 in Leeuwarden is geboren, medicijnen in Amsterdam is gaan studeren en daarna scheepsarts werd. Hij is te jong in 1936 overleden en heeft ontzettend veel gereisd - het Verre Oosten, Zuid-Amerika, Afrika en West-Indië -, maar wilde absoluut niet in ons kleine landje wonen. Waarom eigenlijk niet? In zijn Verspreide gedichten uit 1936 lezen we het volgende:
In Nederland
In Nederland wil ik niet leven,
Men moet er steeds zijn lusten reven,
Ter wille van de goede buren,
Die gretig door elk gaatje gluren.
'k Ga liever leven in de steppen,
Waar men geen last heeft van zijn naasten:
Om 't krijschen van mijn lust zal zich geen reiger reppen,
Geen vos zijn tred verhaasten.
Ook geef ik u de beginregels van de tweede strofe te lezen: "In Nederland wil ik niet sterven, / En in de natte grond bederven / Waarop men nimmer heeft geleefd. / Dan blijf ik liever hunkrend zwerven / En kom terecht bij de nomaden." De drie beginregels van de derde strofe maken duidelijk wat deze dichter zo tegenstaat: "In Nederland wil ik niet leven, / Men moet er altijd naar iets streven, / Om 't welzijn van zijn medemenschen denken." In de laatste twee strofen lezen we nog meer over zijn irritatie: "Ik wil niet in die smalle huizen wonen, / Die leelijkheid in steden en in dorpen / Bij duizendtallen heeft geworpen ... " En het gaat nog verder: "In Nederland wil ik niet blijven, / Ik zou dichtgroeien en verstijven." In de allerlaatste regel staat waar 't hem eigenlijk om gaat: "En nooit, neen nooit gebeurt een mooie passiemoord." In zijn sonnet Brieven op zee uit 1934 staat hoe eenzaam deze dichter eigenlijk was:
Gelezen worden ze ontelbre malen,
Al was de inhoud haast vooruit geweten,
Van 't zelfde levensstof in alle talen
En op den duur tot op het woord versleten.
Toch weer ontvouwd, na 't eenzaam avondeten,
Des nachts op wacht, te kooi en na 't verhalen;
Voor hen die zooveel eenzaamheid verbeten
Is uit die letters leeftocht nog te halen.
Tusschen lieve en liefhebbende steeds staat er
Van kroost, huis, dorp en eiland weer 't alleen
Bij trouw, geboorte en dood gevarieerd relaas.
Na tal van reizen is het of een waas
't Bekende aan land omhult, men is alleen
En hoort bij 't schip en houdt het met het water.

Als laatste wil ik de zo goed als nieuwe bundel aanprijzen van de mij onbekende Vlaamse dichter Elvis Peeters (1957), getiteld Dichter, in 2008 uitgegeven door Podium in Amsterdam. Op de achterflap ontvouwt Peeters een poëtica die als volgt luidt: "Ook poëzie ontkomt niet aan de wetten van de taal. Woorden worden belast met waarheid, zin voor zin geïnd. Inflatie van het denken eist strikte definities. Poëzie kan die niet schenken. Zij zoekt. Een uitweg uit het weten. Een geheime manier van vergeten. Het begrip, drager van betekenis, vervalt. Te weinig bracht het op. Ook de hypothese van de grammatica zit in het slop. De lijnen waarlangs de woorden lopen, liggen voortaan open. Dicht is alleen de punt. De komma is een barst. Spreken een sleutel die knarst in ieder slot. Intuïtie is de maat van alle zinnen." En dan lees je onderstaande gedichten: het eerste, Vraag getiteld, maakt gebruik van leestekens en beschrijft een samenzijn van twee mensen die in de taal gevangen zitten, wachten, niet weten, niets zeggen over wat hen misschien te wachten staat. Het tweede, Straat, met maar één noodzakelijke komma, ontwerpt de voorstelling van iemand die loopt, een gebouw ingaat, in een kamer uit het raam kijkt en een vreemde vaststelling maakt over zijn bestaan.
Vraag
Het laatste woord moet nog vallen.
Jij wacht, ik wacht, zonder te spreken.
Ik weet het niet zeker, jij weet het niet zeker,
maar we vragen ons allebei af
of misschien het voorlaatste woord al is gevallen.
Dan rest ons nog alleen dat ene woord.
En het zwijgen voor het zover komt.
Straat
Ik sla een hoek om
ik loop een gebouw binnen, ga een kamer in
kijk verlangend uit het venster
naar een lege straat
zo leeg dat ik me afvraag of ik ze zelf heb verzonnen
Het kan niet anders of ik ben geboren
daarom bevestigen ze gedenktekens aan de gevels
Zijn poëzie hangt tussen het lyrische, het zwaarmoedige en het metafysische in, zoals deze twee onderstaande gedichten, die vriendelijk naast elkaar staan:
Wat erop volgde
 Iemand beveelt je, nee iemand dwingt je, nee iemand
opent je, nee iemand rukt je de benen uit elkaar.

Iedereen weet wat er tussen de benen van een vrouw zit.

Er was alles, er was niets, er bevindt zich
iemand tussen je benen.

Wat eraan voorafging is dat je was wie je was.

En het gedicht Valavond heeft ook iets geheimzinnigs, misschien door het alledaagse niet-alledaagse uur van de dag of avond wanneer alles nog mogelijk is of juist niet. Dat wordt in het midden gelaten.
Het mooiste uur van de dag.
Omdat nog net alles mogelijk is,
de dag is nog niet om,
maar beperkt,
hij is bijna om.
De intense spanning
tussen alles
en zijn beperking,
aarzelend licht.
Zo zou ik uren kunnen doorschrijven over deze unieke, gelukkige vondsten, maar dat doe ik niet. U moet zelf maar zien wat er allemaal te koop is voor een prikje: bekende en onbekende dichters, die allemaal iets toevoegen aan de oneindige mogelijkheden van poëzie; en of deze schrijvers verhalend, beschouwend, schertsend of adembenemend bezig zijn, ze hebben allen iets dat boeit, intrigeert of meesleurt naar nieuwe regionen van je geest, zoals bijvoorbeeld Martin van den Esschert, Eli Scheen, Bert Schierbeek en Elvis Peeters met mij deden. Die boekenbakken doen het meeste aan een bazaar denken, waar je voor heel weinig geld iets onverwachts vindt.
Mijn keuze van de dichters is toevallig. Ik heb ze gekozen zoals ze daar in die rommelbak van dichtbundels terecht zijn gekomen, niet alfabetisch maar toevallig naast elkaar liggend. Ik heb gezocht naar wat mij op dat moment van de dag het meeste aanspreekt. U ook, probeer het en neem een klassieker of een onbekende mee. Laat u meeslepen door nieuwe toonaarden en geestritmes. Ik heb Nederlandse nonsens op rijm en nog vele anderen laten rusten, want ik kon niet alles meenemen. Laat u maar 'objectief verzuipen' in de taal van deze dichters, die ons verrijken met hun taal, beelden, ritmen en gedachten, om maar eens de titel van de bundel van Hans van Willigenburg (1942) te gebruiken, die ik zelf meteen meenam. Hij was de presentator van radio- en televisieprogramma's en zijn gezicht en praatjes staan mij nog levendig voor de geest. Met in het geheugen de zojuist verdwenen journalist, presentator en dichter Wim Brands was ik benieuwd hoe deze bekende Nederlander dicht. Teleurgesteld was ik niet. De bundel viel open op dit korte gedicht met de titel  

Mooie dood:

De vrijheid overal over na te mogen denken
gaat over
in de vrijheid nergens meer over na te hoeven denken.

En ik dacht opeens aan vroeger, toen ik als jong meisje langs de stalletjes aan de Seine in Parijs slenterde en altijd met juweeltjes thuiskwam. Moet u ook doen: slenteren langs die bakken bij Perdu, die het meest doen denken aan deze 'bouquinistes', alleen dan niet die van Parijs maar van Amsterdam.
Tenny Frank

Op: tfspl.blogspot.nl
kunt u al mijn voor Perdu geschreven stukken nog eens lezen, over al die dichters die mij boeiden.