15 april 2017

Bij mij op de maan. Bericht uit boekhandel Perdu 12 april 2017

wo
12 apr 16:04 — vr 28
apr

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Russische kindergedichten (deel 2)
De verloren bundel van april 2017
Dit is het tweede deel van de reeks over de verzameling Russische kindergedichten Bij mij op de maan, vertaald door Robbert-Jan Henkes en uitgegeven door uitgeverij Van Oorschot. Deel 1 lees je hier.
Al bladerend door de Russische kindergedichten Bij mij op de maan valt het oog op deze regels: 'Misja was bij Grisha op bezoek. / Hij maakte ruzie om dit boek. / Hij zwaaide en hij sloeg ermee - / en toen waren het er twee ... // Kindjes! Komt er iemand op bezoek, / Maak dan geen ruzie om dit boek!' De titel laat zich raden: ‘Misja en Grisja maken ruzie’.
De auteur Samoeïl Marsjak (1887-1964), met zesenzestig bladzijden vertegenwoordigd in de bundel, verbleef net als Tsjoekovski een tijd in Engeland waar hij bekende nursery rhymes als Humpty Dumpty vertaalde, had lange tijd een leidinggevende functie binnen zijn in 1927 genationaliseerde privé-uitgeverij en bood schrijvers die politieke moeilijkheden ondervonden werk in de jeugdliteratuur.. "In de categorie dierenwereld en natuur lag meer artistieke vrijheid dan in de boeken over de verheerlijking van de sovjetmaatschappij. Zo mocht de absurdistische dichter Daniil Charms zijn 'nonsens' niet voor volwassenen publiceren maar wel voor kinderen," schrijft Angela Dekker in NRC Handelsblad (12 april 2013).
In het nawoord valt te lezen dat Tsjoekovski Marsjak roemde als ‘“een conquistador, een veroveraar van vreemdtalige dichters” en hij schreef in zijn boek over de kunst van het vertalen [...] dat dankzij Marsjak de Engelse nursery rhymes nu onvervreemdbaar onderdeel waren geworden van de Russische bakerrijmschat’ (p. 540). Samoeïl is erg geestig en zijn poëzie gaat over van alles en nog wat. Bijzonder vind ik hem.
In ‘Gisteren en vandaag’ babbelen een kaars, een lamp, een inktpot en een kraan over hoe het vroeger ging en zoals het nu gaat. Zegt de lamp: 'Vroeger werd ik aangestoken / Als het zonnetje onderging / En kwamen motjes aangevlogen / Die rond mij zaten in een kring...' Nu is het anders. 'Ik vroeg: 'Zeg eens lampedusa, / Ben je van hier of uit de U.S.A.? / Ik heb je nu eens goed bekeken, / Maar hoe val jij ooit aan te steken? / Je kleine eierdop zit vast: / Jij bent helemaal dichtgelast! [...]’ Het antwoord van de lamp laat zich raden: 'Kerosine hoef ik niet te halen / Ik krijg stroom uit de centrale. / Via draden, zie je moppie? / Slim bedacht hoor, koppie-koppie! // En als je daarna met dat knoppie / Twee draadjes met elkaar verbindt, / Strooi ik licht rond dat verblindt! / Snappez-vous? / Is dat gesnopen? / Ben ik duidelijk geweest? - '. Vroeger had je de inktpot en de pen; tegenwoordig de typmachine: 'Hamertjes! Een heel regiment! / Die onophoudelijk kloppen. (...) // Tik-tik-tik! En tik-tik-tik! / Het lijkt vertikkeme wel de hik! / En kling! en rats! Daar slaat de rol / Van het masjien alweer op hol!' // En het pennetje tandenknarst: 'Geen snars snap ik ervan, geen barst!' En hoe zit het met dat iets dat we allemaal op aarde dagelijks nodig hebben: water. S.M. laat emmers en juk aan het woord: 'Niemand heeft ons meer van node! / Boze tijding! Boze tijding! / Er is nu een nieuwe mode, / En die heet de waterleiding! ' // Niemand gaat meer water halen / Met emmertjes in de rivier. / 'De rivier dacht: Dat is balen! / En toen kwam-ie maar naar hier.'' De allerlaatste strofe verduidelijkt zijn gedachte en beantwoordt aan de werkelijkheid ' De mensen maken alles stuk.'
Het zijn vaak didactische gedichten: ‘Brand’ maakt duidelijk dat het niet zo verstandig is om je kind alleen thuis te laten terwijl de kachel brandt: 'Niet bij de kachel komen, Leentje, / Anders brand je nog je teentje!' // Maar Leentje is een dondersteentje: / Nauwelijks gaat de voordeur dicht,/ Of ze hinkelt op één beentje / Naar het aanlokkelijke licht, / En door een spleetje gluurt ze / Naar het gloeiend rode vuurtje, / Dat in de kachel loeit en fluit: / 'Leentjelief, laat mij eruit! / Ik kan me nauwelijks bewegen! / Je moeder is er vast niet tegen!' En wat er dan gebeurt... ja, dat weten we allemaal.
‘IJscobar’ vertelt over een dikzak: 'Voor de ogen van het kluppie / Schuift de dikzak in z'n uppie / De wafel in een mum naar binnen: / Het is al op voor hij nog moet beginnen! (...) En de hele bups kiept hij naar binnen / Langs zijn zeven onderkinnen: / In één seconde is het gebeurd.' De volgende strofe verklaart: 'Het ijs in de kar is nu opper dan op, / Het ijs in de kar is opperdepop'. Hoe eindigt zo iets? is de vraag. Heel onverwacht tragisch want Bolle Gijs '[...] is nu koud tot in het merg... (...) / En beweegt geen arm, geen been, / Geen wimper, geen teen, / En er woedt een sneeuwstorm om hem heen...'. Zo lees je wat er gebeurt als je teveel eet. En ook met de twee poezen die ruziën loopt het slecht af in ‘Twee poezenbeesten’: 'Ze vechten dag en nacht, / De stukken vliegen van hun vacht - / en als het eindelijk is opgeklaard / Is er niets meer van ze over / Dan het puntje / van hun staart.'
In het gedicht ‘Iets grijs met strepen en een snor’ wil een meisje van vijf dat haar poes in bed slaapt en zich laat wassen, maar 'Maar het poesje wilde zich niet wassen, / Hield niet van dat plissenplassen. / Hij wilde weg en met een sprong / Zat hij in een hoekje, / Zich te likken met zijn tong.' Hier loopt het natuurlijk goed af, want het poesje wordt een wijze kater en het meisje gaat 'naar de eerste klas van basisschool nummer honderdtwee.'
Amusant zijn ook de gedichten: ‘Post, Bagage, Een bal’ en ‘Mister Twister’. Met reden krijgt deze dichter veel aandacht. Henkes schrijft over zijn doelstelling: 'Een kind wil het hele leven zien in elk verhaal, in ieder kunstwerk; hij is niet op zoek naar vermaak maar naar kennis.' 'Het moest een grote literatuur voor kleintjes zijn'. En inderdaad elk verhaal is sterk.
In het nawoord leest men ook dat Marsjak op het punt stond gearresteerd te worden om ellendig aan zijn einde te komen, maar Stalin vond hem een goede kinderdichter. Hij kreeg twee prijzen: de Lenin-prijs en de Stalin-prijs. 'We hadden allebei kunnen omkomen,' schreef M. later aan Tjoekovski. 'De kinderen hebben ons gered.'
Weet u wie verantwoordelijk voor het titelgedicht is? Nee, niet Majakovski (1893-1930) wiens ouders afstamden van Kozakken en die na de dood van zijn vader verhuisde naar Moskou waar hij een passie voor marxistische literatuur ontwikkelde; vervolgens gevangengezet werd wegens subversieve politieke activiteiten. Hij was toen zestien jaar oud en begon met het schrijven van poëzie. In 1911 aan de kunstacademie van Moskou maakte hij kennis met de futuristische beweging en een jaar later werden gedichten van hem afgedrukt. Na de Russische revolutie was zijn werk als futuristisch dichter gevestigd in zowel Rusland als het buitenland. Gebruik makend van een soort straattaal in het gedicht ‘Een wolk in broek’ (1915) is sprake van één lange rebelse monoloog over liefde, revolutie, kunst en oorlog. Bewogen en gepassioneerd voor wat er in de wereld in die tijd gebeurt, groeit zijn populariteit snel. Dan komt er een tijd van veel reizen naar Europa, America en ook veel in de Sovjet-Unie. Eind jaren twintig gedesillusioneerd in het bolsjewisme, steeds meer gefrustreerd in zijn vernieuwingsdrang en verliefd op de verkeerde vrouw, Lili Brik, de dochter van Osip Brik, de vrouw van zijn uitgever, pleegt hij zelfmoord en sterft op zevenendertigjarige leeftijd. Zijn lange gedichten hebben betrekking op levensvraagstukken waarvan de titels veelzeggend zijn: ‘Wat is goed en wat is slecht?’ en ‘Wat te worden?’ Het lijkt erop dat hij de lezer vooral iets wil leren en zijn methodiek is niet zacht. En ja, de moeite van het lezen waard zijn deze lange sprookjes zeker, vaak in hoofdstukken verdeeld.
Voor het titelgedicht zijn we aangekomen bij Osip Mandelstam (1897-1958) die in 1934 werd gearresteerd vanwege een gedicht 'De heerser' waarin Stalin werd beschreven als 'Kremlinbewoner uit de bergen, de wurger en borendoder / zijn dikke vingers vet als wormen / en zijn woorden onwrikbaar als loden gewrichten ...' Verbannen tot 1957 en een jaar later weer gearresteerd en vooroordeeld tot vijf jaar werkkamp maar zó verzwakt dat hij al voor zijn bestemming overleed in de buurt van Vladivostok op 27 december 1958. In 1970 werd Mandelstam internationaal bekend met zijn verhaal 'De Egyptische postzegel' en de autobiografische teksten die in de gelijknamige bundel in 1978 bij uitgeverij Van Oorschot verscheen in de reeks Russische Miniaturen. De derde en de vijfde strofe van Bij mij op de maan geef ik te lezen:

Daniil Charms (1905-1942) - ook niet oud geworden - is een ander verhaal. Pseudoniem van Daniil Ivanovitsj Joevatsjov is bekend als Ruslands grootste absurdistische dichter en schrijver. Eind jaren twintig van de vorige eeuw heeft hij met twee andere dichters de beweging Oberiu, 'vereniging voor reële kunst', opgericht. Deze groep hield literaire avonden en waren kunstenaars die het absurde tot systeem verheffen. Charms was altijd gehuld in Sherlock Holmes-achtige kledij met een pijp in de mond. 'Een opvallende verschijning in het Petersburg uit die tijd' wordt over hem gezegd. Ooit las ik dat Charms een Russische schrijver in de traditie van Gogol, Tsjechov en Dostojewski is. Niet de allerminsten! En ik herinner mij nog goed deze verzen van hem - wat hij over Poesjkin zei - en schreef op 15 april 1931.

Dit doet denken aan de dadaïsten, aan Paul van Ostaijen en aan de absurdistische Roemeense toneelschrijver Ionesco (1909-1994) die voor de Tweede Wereldoorlog naar Frankrijk vertrok. De herhalingen van het gedicht ‘Vrolijk oud mannetje’ doet aan deze laatst genoemde schrijver denken: ‘Er was een vrolijk oud mannetje,/ Niet groter dan een vlo,/ En als dat vrolijke mannetje / Moest lachen ging dat zo: / Ha ha ha, / En hè hè hè / Hi hi hi, / En hoi hoi hoi! / Boe, boe, boe, / En bè bè, / Tsjing tsjing tsjing, / En tsjoek / tsjoek!’ De verzonnen situaties van de ik-persoon uitgenodigd door een muis met een nieuw huis of een poesje die haar poot snijdt of een timmerman die een schaapje maakt, of het dak dat zucht en piept, of de regenboog die slaapt, of de veertig jongetjes die over straat voorbij lopen op een rij, allemaal situaties die vooral kinderen bedenken. Zijn poëzie klinkt als muziek voor de oren, geweldig weergegeven door de vertaler met onomatopeën die klanken nabootsen zoals Plop en Plons. In het gedicht ‘Er was eens een muzikant Amadee Faradon Amadee Nikolaj Faradon’ klinken 'tin-tingeling, toendroen, tumtum, bombom, bom-baradon als slagen op een trom'. Als je in het gedicht 'Vroem-vroem-vroem! of Toet-toet-toet! / Aan de kant daar! / Aan de kant daar! of Zoef-zoef-zoef! / Kijk eens uit daar!' dan is het alsof het gedicht de realiteit inhaalt.
Images voor ‘Vierenveertig sijsjes’ van Charms is te zien op Internet; hieronder de eerste twee en laatste strofen van dit gedicht opgedragen aan het 6de Leningradse kindertehuis:


Onder het gedicht staat: 'met Samoeïl Marsjak.'
In de recensie getiteld 'Het leven als practical joke' van Kristien Warmenhoven kun je over deze dichter het volgende lezen: "Charms maakte niet alleen kunst, volgens zijn bontgenoot Vvedenski wàs hij kunst. Charms zelf beweerde dat voor hem niet de kunst het belangrijkste was, maar het leven. Van zijn goede vriend Jakov Droeskin is de uitspraak dat hij het leven beschouwde als een wonder en dat hij van zijn leven een wonder wilde maken. Charms dacht dat de meeste mensen in het leven op zoek zijn naar een wonder; niet een wonder waar je op zit te wachten, maar iets absurds. Het leven als zinloos en ongerijmd fenomeen – dat was nu precies wat Daniil Charms fascineerde. Zijn werk is net zo buitenissig als zijn gedrag. Hij is de ongekroonde koning van het ongerijmde. Bij hem wordt alles voortdurend op zijn kop gezet." Charms was niet alleen bijzonder maar vooral iemand om en met wie je kon lachen. Als je bijvoorbeeld weet dat hij zijn gedichten graag zittend op een gebaksbordje voordroeg, onder spandoeken met kreten als 'mensen zijn geen haringen' dan verbaast het ook niet dat hij bij de keuring voor de militaire dienst met das en hoge hoed, een kruis op zijn borst en een wandelstok in de hand verschijnt en dat hij tijdens serieuze gesprekken zat te goochelen met pingpongballen of dat hij soms languit op het plaveisel ging liggen om dan weer zijn weg te vervolgen alsof er niets was gebeurd. Men heeft hem vaak, gekleed in een geruit jasje, drollenvanger en slobkousen, uit het raam zien klimmen en heen en weer lopen over de gevelrand.
Interessant om te weten is dat zijn vader lid was van de terroristische organisatie De Volkswil die verantwoordelijk was voor de moord op tsaar Alexander de tweede en dat hij in 1883 door de geheime dienst is opgepakt en naar Siberië is gestuurd. Zijn zoon kreeg ook te maken met diezelfde dienst. En later ook met een extreem vijandige pers die na een voorleesavond in een school schreef dat de nonsensicale poëzie van Charms 'een protest was tegen de dicatatuur van het proletariaat'. Hij werd gearresteerd en kwam korte tijd daarna weer vrij, in 1931. Na zijn vrijlating heeft Charms zich volledig op het schrijven van kinderliteratuur toegelegd. In 1941 werd hij opnieuw gearresteerd vanwege "defaitisme". Een jaar later stierf hij de hongerdood in een gevangenisziekenhuis in Leningrad. Oud is hij dus niet geworden: 37 jaar!
Vreemd is wel dat tijdens zijn leven weinig is uitgeven en dat de populariteit die hij heden ten dage geniet zo groot is dat zijn bundel Ik zat op het dak met proza, toneel en gedichten door Atlas in 2002 uitgegeven nergens meer te krijgen is. Totaal uitverkocht! En als je weet dat in Moskou zijn werk nu in een oplage van vijf miljoen exemplaren verschijnt dan is dit het overtuigende bewijs dat zijn werk de gruwelen van zijn tijd heeft weten te trotseren.
Met deze dichters was het goed toeven. Veel plezier heb ik eraan beleefd. Als ik toevallig het boek laat openvallen op dit gedicht van Aleksandr Vedenski (1904-1941) - net zo jong gestorven en net zo oud als zijn vriend Charms - dan weet ik met zekerheid dat deze bundel de beste koop van dit jaar is. En dat ik mij dagelijks zal opvrolijken met deze gedichten. Vandaag bijvoorbeeld met het gedicht 'Wie?' van V.

En volgende week misschien met een andere dichter. Een intens genot voor wie van taal en poëzie houdt. Eigenlijk moet ieder gedicht hardop voorgelezen worden zodat klank, metrum en ritme tot uitdrukking worden gebracht; en ik kan u verzekeren dat ieder kind gelukkig in slaap zal vallen met de leukste verhalen ooit. Moet je de kinderen ook vertellen dat Danïil Charms geen graf heeft en dat over hem een lied 'De tabaklegende' is geschreven door de zanger Aleksandr Galitsj die zich voorstelt dat Charms niet dood is, maar al jaren door het land dwaalt om sigaretten te kopen, maar de winkels steeds gesloten op zijn weg vindt en dus verder moet trekken? De koper van deze bundel zal het altijd bij zich hebben als hij moet reizen, ergens wachten of gewoon de tijd wil doden met iets dat blijft leven in zijn geheugen, nooit zal uitsterven: het verhaal van een Russische kinderdichter, wie dan ook.
Tenny Frank
Hier kunt u al mijn voor Perdu geschreven stukken nog eens lezen, over al die dichters die mij boeiden.

26 maart 2017

vr
10 mrt 14:06 — vr 24
mrt

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Russische kindergedichten (deel 1)
De verloren bundel van maart 2017
Poëzie voor kinderen heeft in Rusland al eeuwen op een uitzonderlijk hoog niveau gestaan. Bij mij op de maan, een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw, vertaald en toegelicht door Robbert-Jan Henkes en door uitgeverij Van Oorschot in april 2016 uitgegeven, is een tijdloze bundel waarin kindergedichten, sprookjes en fabels elkaar afwisselen vanaf de zeventiende eeuw tot de dag van vandaag.
Van bijna elk gedicht staat in de verantwoording precies in welk jaar het is geschreven. Er is ook een dierenregister - zo'n tweehonderd dieren - en uit de inhoud blijkt dat zo'n veertig dichters dit soort poëzie heeft geschreven waaronder ons allen bekende namen zoals Aleksandr Poesjkin, Anna Achmatova, Marina Tsvetajeva, Aleksandr Blok, Vladimier Majakovski, Ossip Mandelelstam, Daniil Charms, Iosif Brodski, maar eveneens genoeg onbekende namen.
In het nawoord van de maker van dit boek valt te lezen dat de eigenlijke Russische kinderpoëzie begint met Grootvadertje Krylov (1769-1844) die meer dan tweehonderd fabels schreef die hij onder meer ontleende aan Aesopus. Net als in Frankrijk werden deze fabels verplichte kost op school. Aardig om te weten is dat Krylov met zijn eerst verdiende geld werk van de grote zeventiende-eeuwse Franse tragedie-, komedie- en satireschrijvers Racine, Molière en Boileau kocht. Zijn dierengedichten doen erg aan Jean de La Fontaine (1621-1695) denken: geestig, speels en levensbeschouwend met een leerzame conclusie zoals bij De libelle en de mier (1808), De kraai en de vos (1807) en De ezel en de nachtegaal (1811). Een aantal van zijn gedichten geeft de moraal tussen haakjes onderaan de tekst. Dat is het geval in De spin en de donder waarin de spin door het onweer op de grond valt en bedenkt dat hij ‘nu los [liep] / Langs de rand / van het bos’ als hij een ezel was geweest. Moraal: als je valt, is het meestal naar onderen. In De ezel en de haas wil de ezel indruk maken op zijn vrienden en zegt hij dat hij goed vliegen kan, maar als de haas zegt: ‘Nou, doe het dan!’, dan ‘Landt hij - patsboem - op zijn fundament.’ (Moraal: doe geen hermelijnen mantel aan, als je geen koning bent.) Hieronder een voorbeeldgedicht uit 1808:

Dan volgt een zestigtal pagina's Aleksandr Poesjkin (1799-1857). Lange gedichten die als spannende verhalen lezen, bijvoorbeeld Het sprookje van de pope en van zijn knecht jandoedel (1830). De pope wil Jandoedel niet betalen voor zijn diensten en laat zijn vrouw een klus bedenken die niet te klaren is. Hij moet de centjes van 'de duivels uit de zee' zien op te halen omdat de pope lijfpacht van ze krijgt tot aan zijn dood. Slimme Jandoedel doet een weddenschap met de duivels: zij moeten een paard optillen van de grond en er een halve mijl mee rondrijden. Is dat mogelijk? Nee, maar hij kan het wel, 'springt te paard en rijdt als een pijl'. De pope is dan 'onaangenaam verrast' en 'verstopt zich achter zijn vrouw'. De moraal luidt dan: 'Als je alleen je eigen zakken vult, / Is het eigen schuld dikke bult'.
Het derde sprookje uit 1831, 'Het sprookje van tsaar Saltaan, zijn bloemrijke en machtige heldenzoon vorst Gwidon en de wonderschone zwanenprinses', dramatisch en romantisch, vertelt over drie zusjes die de wens koesteren om een huwelijk met de tsaar te sluiten en laten weten wat zij hiervoor zullen doen: de eerste zal 'Voor de hele christenheid' een feestmaaltijd voorbereiden, de tweede zal een lakenstof voor iedereen maken en de derde zal hem een heldenzoon schenken voor op de troon. Gwidon kiest voor de laatste en geeft de overige twee zussen allebei een taak: de ene zal koken en de andere weven. Maar het is oorlog en tsaar Saltan 'moet van zijn gade scheiden' en zegt tegen haar:

Woedend zijn de twee zussen. Dat schreeuwt om wraak. Met list en bedrog ruilen zij de tsarenbrief voor een bevel nadat ze hem eerst dronken hadden gevoerd. 'Op de tsaren last, wij willen, / Zonder tijd meer te verspillen / Dat mijn gade met haar kroost / 't Blauwe diep in wordt geloosd!' Dit nadat ze eerst de tsaar hadden belogen, die bij terugkomst van de oorlog te horen had gekregen dat de geboren zoon 'geen pad, of muis, of meesje' is maar 'een onbekend soort beestje'. Hoe het verder gaat, kunt u zelf lezen. Wel wil ik verklappen dat Zoon Gwidon en zijn moeder met diverse hulp de tocht op zee overleven en na vele omzwervingen weer veilig thuiskomen. Dit sprookje is op muziek gezet door N.A. Rimski-Korsakov.
Leuk om te weten is dat de ouders van Poesjkin geen Russisch spraken maar Frans. We lezen dat dit hem niet verhinderde uit te groeien tot 'het stralende licht der Russische letteren'. Hij leerde Russisch van zijn kindermeisje die hem vertrouwd maakte met Russische folklore en Europese sprookjes terwijl het Frans hem de mogelijkheid gaf inspiratie op te doen.
In de negentiende eeuw volgen nog een aantal bekende en onbekende namen: Pjotr Jersjov (1815-1869), Michaïl Lermontov (1814-1841), Apollon Majkov (1820-1897), Ivan Soerikov (1841-1880), Nikolaj Nekrasov (1821-1878), Valeri Brjoesov (1873-1924). Van deze laatsten m.u.v. Nekrasov zijn geen noemenswaardige gedichten opgenomen.
En zo belanden we in de twintigste eeuw met slechts drie pagina's voor Anna Achmatova (1889- 1966) van wie de bekende twaalf regels van In de kinderkamer (1911) zijn opgenomen, en Marina Tsvetajeva (1892-1941) met twee korte gedichten 'Nergens om' en Wilde wil, uit 1912.
Uit deze eeuw maak ik een keuze van de mij meest geliefde poëten. Het aardige van dit boek is dat je blijft lezen, omdat je overal humor, geestigheid en verrassende wendingen aantreft. Ik begin met Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski (1882-1969). Tsjoekovski werd geboren als zoon van de joodse koopman Emmanuel Lewenson en zijn huishoudster. Met zijn moeder trok hij naar Odessa waar hij het gymnasium bezocht. Hij leerde zichzelf Engels en werd begin vorige eeuw correspondent in Londen. Later is hij literatuur vanuit het Engels gaan vertalen. Bekend zijn de vertalingen van de Amerikaanse dichter Walt Whitman. Daarna kwam hij in contact met literaire kringen en maakte kennis met Aleksandr Blok. In 1952 werd hem een doctorstitel toegekend vanwege zijn ontdekking en verdediging van de al eerder genoemde negentiende-eeuwse dichter Nekrasov van wie hij in 1952 een biografie publiceerde getiteld Het vakmanschap van Nekrasov. Tsjoekovski’s poëzie karakteriseert zich door de uitbeelding van het Russische dorp en de schaduwzijde van de stad. In zijn literaire vorm gegoten boerentaal is hij retorisch en vooral doordrongen van beeldentaal en folklore van het platteland. Een voorbeeld van zijn kinderpoëzie, vertaald door Peter Zeeman, is dit fragment:

Tsjoekovski werd in de Sovjettijd vooral populair met zijn kinderboeken en -verzen. Bekend van hem is het lange gedicht Krokodil uit 1917, in zes hoofdstukken vervat. We lezen dat 'Krokodil, Krokodil Krokodilovitsj' die jas en bril draagt en pookt met een stok achterna wordt gezeten door een hele horde 'Die schreeuwde en knorde en morde: / 'Niet in orde! Niet in orde! / Kijk die muil! Wat kijkt-ie vuil! / Het is een vleesgeworden moordkuil! / Waar houdt zo'n lelijkerd zich schuil?' Meteen wordt duidelijk wie hem zo haten: 'krentenwegers, schoorsteenvegers en hulverplegers, hele legers' die duwen, fluiten en lelijke gebaren maken. De krokodil - ook niet gek - opende zijn mond / En schrokte de brutale hond / In één hap op / tot het laatste haartje op zijn kop'. De horde wordt kwaad en wil hem grijpen maar hij springt 'Op tram nummer twee'. Paniek ontstaat. Dan komt een politieagent, die duidelijk maakt dat het hier verboden is voor krokodillen. De krokodil knikte attent, / En slikte de agent / In één hap door - zelfs zijn sabel verdween zonder spoor. Grote angst bij iedereen behalve bij één, 'Een buitenbeentje, / Gilde niet en trilde niet: / Dat was de dappere Vanja Vasiltsjikov.' die van plan is het monster in stukken te hakken. 'En hij zwaaide met zijn speelgoedzwaartje: / 'Dat je het maar weet!' De krokodil smeekt om medelijden voor zijn 'krokodilletjes klein, die nu stilletjes aan het huilen zijn'. Twee strofen verder doet onze vriend iets wat niemand anders kan: 'Al wat ik heb opgeslokt en opgeschrokt / Boer ik onmiddelijk retour.' Vreugde onder het publiek en Vanja V. krijgt 'Honderd pond honing / Honderd pond marmelade / Honderd pond chocolade / En wel duizend Eskimo-ijsjes!'. De krokodil maakt nu dat ie wegkomt, vliegt terug naar Afrika en plonst 'pardoes in de Nijl, / Waar zijn vrouw de krokodilse lag- / Afgepeigerd van een zware dag.'
In hoofdstuk twee krijgen we te maken met de vrouw en de kinderen van onze held. We komen te weten dat Koko en Toto, de kleintjes van die twee erg ondeugend zijn zoals het kinderen betaamt. Toto drinkt Oostindische inkt en Koko verslikt zich in de samovar. Terwijl manlief dit allemaal aanhoort en zegt 'het leven is zwaar - zonder samovar ..' zwieren opeens in de tweede strofe de deuren open en komen heel wat dieren binnenlopen:

Alle dieren krijgen wat van Kroklodil Krokodilovitsj: 'Voor de dolfijn - marsepein, / Voor de gazellen - ulevellen, / Schuimpjes voor de stieren, / Kruimpjes voor de mieren -. In strofe 4 rijst de vraag: 'En kregen zijn kindertjes ook nog iets? / Zijn kindertjes kregen he-le-maal niets.' Maar wat schetst hun verbazing: 'Toen vader uit het kamertje ernaast / Een reusachtige kerstboom pakte / En voor ze op de grond neerkwakte.' Dit heeft hij uit Rusland voor ze meegenomen: 'En veelkleurig volgehangen / Met cadeautjes van verlangen.' Kerstmis wordt in dierenland gevierd met 'De jaguar, de baviaan, het wilde zwijn - alle dieren (...) En 'Wat geeft het dat de divan onder de buffel is bezweken / En dat de neushoorn met haar hoorn tussen de deur is blijven steken?' Iedereen is blij. Des te meer dat ze ook nog bezoek krijgen van de Hippo-tsaar. 'Wat een paniek brak toen uit bij het beestenspul! / Alom klonk geloei en gekrijs en gepiep en gebrul. / 't Is ook niet niks als de tsaar je in eigen persoon / Met een staatsbezoek eert, met of zonder kroon!' Deze hooggeëerde heer wil wat meer weten over wat onze krokodil is overkomen in dat verre Rusland en hij laat hem zijn verhaal vertellen over iets heel triests, namelijk over 'Onze broeders in de dierentuin - / Een dierentuin vol hartekreten - (...) / Ze worden geslagen, willens en wetens, / Ze knauwen en knagen aldoor aan hun ketens / Ze loeien en klagen, de zielepoten - / Eeuwig zijn ze opgesloten... Als voorbeeld laat K.K. zijn neef aan het woord die ooit 'Een toffe gozer' was die van 'dansen, lachen en zingen' hield maar nu doodziek is en 'met betraande ogen' vertelt over de 'vriend-verraders' die met hun macht en kracht nooit iets hebben gedaan om al zijn vrienden te bevrijden. Deze neef sterft. Na dit verhaal besluit de ik-figuur K.K. wraak te nemen op de mens, vooral op de eerder genoemde Vanja V. 'Zijn hoofd zou ik speciaal / willen hebben op een schaal!' Echt oorlog is het nu. Het dierenleger besluit naar Petrograd te gaan, 'Daar gaan wij de sloten slopen! (...) Gooien dan de kooien open' en roept: 'Mensen, zet het op een lopen, want we bijten je verrot!'
In hoofdstuk drie komt alles natuurlijk goed tussen mens en dier. Spannend blijft het wel, want het eindigt met het verhaal van de kleine Ljalja die daar loopt met 'met haar popje in haar hand'. Om haar heen 'een legioen viervoetige soldaten' en zij wordt gegrepen door 'een gruwelijk griezelmonster' dat, blijkt later, een gorilla te zijn. Om een lang verhaal wat te verkorten moet u weten dat Ljalja het zusje is van de gruwelijke al eerder genoemde Vanja V. Zij komt vrij op voorwaarde dat

Zo komt alles goed tussen mens en dier. De oplossing van totale vrijheid voor het dier zal veel mensen boeien. In plaats van ze op te sluiten in kooien moeten ze allemaal weer terug in de natuur, waar ze thuis horen. Ja, dat spreekt aan.
De andere sprookjes zijn even spannend en lang van stuk. De Russische dichters uit deze bundel geven de lezer spannende, wonderlijke, sterke en amusante verhalen te lezen en de vertaling van Henkes weet de taal tot uitdrager van beschouwing en overpeinzing te zijn. Dit boek zal lang op je tafel blijven liggen en dagelijks om inzage vragen. Een fantastische bloemlezing voor jong en oud!
En ja, Robbert-Jan Henkes is poëtisch gezien onbenaderbaar, geestig en uitvinder van een heel eigen taal. Een geniaal dichter die woorden verzint, bedenkt en uitvindt. Eigenlijk zoals kinderen dat ook doen bij het ontdekken van taal. Dat maakt gedachte en verveelt nooit.
Omdat na Tjoekovski nog zo veel de moeite van het schrijven waard is en er ook vele anderen zijn over wie te schrijven heb ik besloten dit in twee delen te doen. In maart of april volgt deel 2.
Tenny Frank
Hier kunt u al mijn voor Perdu geschreven stukken nog eens lezen, over al die dichters die mij boeiden.

13 mei 2016

wo
11 mei — wo 18
mei

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Martin van den Esschert, Eli Scheen, Patty Scholten, Bert Schierbeek, J. Slauerhoff en Elvis Peeters

 VANALLESWAT

In de bakken die u in Perdu begroeten zijn bijzondere bundels te vinden, van zowel bekende als totaal onbekende dichters, die daar uitrusten na een lange tocht langs andere boekhandels of bij mensen thuis in de kast. Ik begin met de bundel getiteld Gevoelens van een bajesklant, in 1974 uitgegeven door Horus in Den Haag. Totaal onbekend, deze Martin van den Esschert (1929-2014), een bajesklant en dichter die voor zijn kameraden in de inleiding schrijft: "Ik heb deze gedichten (die eigenlijk meer gevoelens zijn, ontstaan uit de situatie waarin ik me bevind) geschreven om daarmee mensen te bereiken die ik, doordat er tralies en deuren tussen mij en die mensen staan, niet langs een directe weg kan benaderen." Het zijn ontroerende en puntige gedichten met tekeningen over het alleen zijn, celgenoten, gevangen zitten en liefde.
Het gedicht Straat trof mij meteen door zijn kinderlijke eenvoud en ongekunsteldheid:
De vensters worden gesloten
als ik door mijn straat loop
Gordijnen langzaam opzij geschoven
als ik door mijn straat loop
Binnen wordt er geroddeld
als ik door mijn straten loop
Ik zie dat allemaal
als ik door mijn straten loop
Gelukkig ben ik innerlijk dood
als ik door mijn straten loop.
Over zijn celgenoten deze bijna geestige of - zo u leest - tragische gedichten:
Floris
Floris van cel 86
heeft in de supermarkt
een fles wijn gejat.
Hij zit nu bijna twee maanden hier
en is van een fles wijn
niet dronken maar stapelgek geworden.
Freddy
Freddy van cel 31
sloeg toen hij aan het trippen was
'want dat kan ook in een bajes'
Bartje, zijn buurman van cel 33,
met een rijkstoiletborstel
allebei zijn ogen uit hun kas
Daardoor komt het
dat Freddy nog steeds in de bajes zit.
In de Sandwich-reeks nr. 6: Gedichten van Eli Scheen, onder redactie van Gerrit Komrij. In het woord vooraf kunnen wij lezen dat deze dichter van 1964 tot 1982 veel brieven heeft geschreven aan Komrij. Samen hebben zij Theo Sontrop in zijn buitenhuis opgezocht, omdat Scheen iets zag in de gedichten van Komrij en die aan Sontrop, die toen al 'een geduchte poëzie-goeroe' was, wilde laten lezen. Scheen maakte deel uit van een familie 'die in Lochem de drukkerij en uitgeverij De Tijdstroom bestierde, een uitgeverij die was begonnen met een mooi literair programma', aldus Laurens Van Krevelen in Jaarboek voor Nederlandsche boekgeschiedenis, deel 10, 2003. De Tijdstroom werd een succestijdschrift, waarna Scheen zich vervroegd liet uitkopen en naar Griekenland vertrok. Komrij schrijft het volgende over zijn poëzie: "Wat ik in zijn brieven herkende, tegen het ondraaglijke aan, herken ik in zijn poëzie. De naaktheid, het ontbloten van zijn gevoel tot hij de essentie bereikt en, uiteindelijk, het nameloze verlangen naar vriendschap. Hij hield niet van de knutselaars onder de dichters. Hij was een illusieloos iemand die geen seconde zonder liefde kon. De publicatie van een keuze uit zijn gedichten beschouw ik als het inlossen van een ereschuld, ondanks de koude wind die tussen ons opstak." Uit dit unieke boekje kies ik een paar gedichten die ik tragisch en bijna komisch vind:
Kuil
Ik zit op de schopstoel
tussen tijd en eeuwigheid
ik wacht op het wisselen
van het getij.
Wil wel weten hoe dat gaat,
het veranderen van lichaam
in karkas.
Dat is mijn laatste nieuwsgierigheid.
Maar 't zal wel nep zijn:
in de kist, uit de kist,
en in de knekelkuil.
Dit gedicht, ook ontbloot van iedere lyriek, is naakt in zijn existentiële waarheid:
Gat
Ik ben op zoek naar het niets,
maar stuit steeds weer op iets.
Af en toe zit ik op de maan
en zie het aan.
Dan weer ben ik een meteoriet
die in het niets verschiet.
Ook dat helpt niets,
Ik blijf iets.
Maar wat?
Een zwart gat
met een bloem
op zijn reet.
Op de steen in Iraklion, waar deze dichter begraven ligt, kunnen we lezen: "Ik geloof niets, ik hoop niets, ik ben vrij."
In een andere bak, waar alle bundels van twee, drie of vier euro liggen, vond ik de zo goed als nieuwe bundels van Patty Scholten, Bert Schierbeek en J. Slauerhoff. Toch niet de minsten! Hieruit kies ik zomaar wat gedichten die zijn blijven hangen. Traliedieren van Patty Scholten (1946), in 1999 uitgegeven door Atlas, is een knappe verzameling sonnetten over opgesloten dieren. Omdat ik in de Volkskrant van 23 april 2016 het artikel Olifant aan de top van Wilma de Rek over bioloog Frans de Waal las, nu weet dat deze dieren drie keer zoveel neuronen hebben dan de mens, en de vraag gesteld werd of we ‘slim genoeg zijn om te weten hoe slim dieren zijn', koos ik haar sonnet over
Verliefde olifanten
Een hels lawaai bespringt me dominant:
Een kettingzaag op volle sterkte loeiend.
Misschien een tuinman, denk ik, bomen snoeiend.
Het is een amoureuze olifant.
Hij duwt zijn kop tegen haar zachtste zijde.
Zij zet zich schrap tegen haar muzikant
en houdt zo tegen al die hartstocht stand,
of tracht ze slechts om vallen te vermijden?
Ze staan nu boekensteunend kop aan kop
en vlechten liefelijk hun slurven samen
alsof twee slangen 't minnen overnamen.
Dan meet zijn slurf haar schedelbulten op.
Wie dierenliefde voor instinct verslijt,
zag nooit die grote zakken tederheid.
Prachtige sonnetten in Traliedieren, met onverwachte en geestige zinnebeelden over zo'n tachtig dieren. Te lezen geef ik u wat eerste zinnen over bijvoorbeeld De zeehonden: "Een zwemmer met een zwarte badmuts op" en over De landschildpad: "Zijn oude rimpelkop steekt uit het schild." Over De giraffe: "De zon verlicht het netwerk van zijn huid", en de in dit gedicht gestelde vragen in de tweede en derde strofe: "Hoe is die deinende moskee ontstaan?" en "Wat ziet een dier, vijfledig zo verzuild?" Over De flamingo's deze eerste regel: "Hun lijf een komma, hals een uitroepteken." Over De slak: "Tamboer met kleine glazen trommelstokken, / in elke stuiterbol een zwarte punt." Tenslotte dit gedicht, dat men in het klaslokaal aan de leerlingen zou kunnen voorlezen:
Klas in de dierentuin
Ze schreeuwen harder dan het grootste dier,
zo oorverdovend is hun dominantie.
De dieren werkeloos, zij met vakantie.
Tot juf ze roept met: 'Alle aapjes hier!'
Jonge primaten van het mensenras.
Te druk, te veel. Ze roepen, rennen, klimmen.
De juf vraagt of ze even kunnen dimmen.
Dan komen brood en zoetwaar uit hun tas.
De dierentuin als avontuur. Wie vreest
de tijger niet, de wurgslang, krokodillen?
Hier veilig achter tralies, en elk beest
is door hún sterke vaders opgesloten.
Ze joelen, bonken op de ruiten, gillen.
De tapir wordt met graffiti bespoten.
En hieronder slaagt Scholten erin ons heel duidelijk te maken wat zij van ons, mens, vindt.
De dagjesmens
De aangepasten aan de maatschappij
testen vandaag massaal mijn tolerantie.
Ze doen een dagje tijdens de vakantie,
de dierentuin hoort er natuurlijk bij,
Een trainingspak in felle neonkleuren
(geen dier hier evenaart dit kleurvertoon)
waarop New Generation, Yellowstone
en kinderen die rennen, klimmen, zeuren.
De dieren zijn door ons hier opgesloten.
Nu komen we eens kijken hoe het gaat
als evolutiehelden op twee poten.
Ik maak me los van het gedrang, gepraat,
probeer vergeefs mijn ruimte te vergroten
terwijl bewustzijn me met schaamte slaat.
Nu een andere bundel, die ook in onze bak bij Perdu meteen te vinden was voor een minimaal prijsje. Meteen heb je zin om deze bundel af te rekenen. Ik citeer wat je leest op de eerste pagina van Door het oog van de wind van Bert Schierbeek (1918-1996), in 1988 door De Bezige Bij uitgegeven:

Als je doorbladert, dan zie je dat een gedachte van de dichter de inleiding is tot een lange strofe. Ik heb de volgende gekozen omdat die, altijd en overal, zo actueel blijft. Hij luidt zo:


Schierbeek maakte tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van het verzet. Hij schreef zijn ervaringen uit deze periode op in zijn literaire debuut: Terreur tegen terreur, dat in 1945 meteen zou worden gepubliceerd. Over deze roman stelt Piet Calis in zijn rode boekje Literaire vriendschappen en andere misverstanden uit 2012 de vraag of Schierbeek niet sterk beïnvloed is geweest door de bekende roman van Malraux uit 1933, La condition humaine. Zeker is wel dat hij na het schrijven van deze roman besloot nieuwe wegen in te slaan. In 1946 sloot hij zich aan bij de Cobra-beweging en werd redacteur van het tijdschrift Het woord. In 1951 publiceerde hij zijn bekende en goed verkochte boek Het boek Ik, waarvoor Willem Frederik Hermans veel waardering had. Met 60.000 exemplaren ging het over de toonbank. In de jaren vijftig is hij nauw samen gaan werken met Karel Appel en Lucebert. Deze kunstenaars mochten zijn werk illustreren. We lezen dat hij een alleskunner is en dat het surrealisme, dat Schierbeek vooral via het boek Histoire du surréalisme (1946) van Maurice Nadeau zou leren kennen, in latere jaren invloed op hem uitoefende. Hij zegt daarover: "Daarna ben ik al die surrealisten zelf gaan lezen." Wat hem het meest boeide was een zo groot mogelijke artistieke vrijheid. En voor de lezer is ook aardig om te weten dat hij in 1991 de Constantijn Huygensprijs en De Hendrik de Vriesprijs kreeg, beiden voor zijn gehele oeuvre.
En voor een paar euro is de klassieker van J. Slauerhoff Alleen in mijn gedichten kan ik wonen te koop, door Bert Bakker uitgegeven in 1984. H. Marsman schrijft hierover: "(...) een ras-kunstenaar, een grootsonbekommerde om de betweterij van schoolmeesters en pharizeeërs, een der weinigen waarin de Hollandse poëzie haar eigen voortreffelijkheid met achteloze grootheid overtreft." Het is een bloemlezing uit zijn gedichten, samengesteld en ingeleid door K. Lekkerkerker. We weten dat Slauerhoff in 1898 in Leeuwarden is geboren, medicijnen in Amsterdam is gaan studeren en daarna scheepsarts werd. Hij is te jong in 1936 overleden en heeft ontzettend veel gereisd - het Verre Oosten, Zuid-Amerika, Afrika en West-Indië -, maar wilde absoluut niet in ons kleine landje wonen. Waarom eigenlijk niet? In zijn Verspreide gedichten uit 1936 lezen we het volgende:
In Nederland
In Nederland wil ik niet leven,
Men moet er steeds zijn lusten reven,
Ter wille van de goede buren,
Die gretig door elk gaatje gluren.
'k Ga liever leven in de steppen,
Waar men geen last heeft van zijn naasten:
Om 't krijschen van mijn lust zal zich geen reiger reppen,
Geen vos zijn tred verhaasten.
Ook geef ik u de beginregels van de tweede strofe te lezen: "In Nederland wil ik niet sterven, / En in de natte grond bederven / Waarop men nimmer heeft geleefd. / Dan blijf ik liever hunkrend zwerven / En kom terecht bij de nomaden." De drie beginregels van de derde strofe maken duidelijk wat deze dichter zo tegenstaat: "In Nederland wil ik niet leven, / Men moet er altijd naar iets streven, / Om 't welzijn van zijn medemenschen denken." In de laatste twee strofen lezen we nog meer over zijn irritatie: "Ik wil niet in die smalle huizen wonen, / Die leelijkheid in steden en in dorpen / Bij duizendtallen heeft geworpen ... " En het gaat nog verder: "In Nederland wil ik niet blijven, / Ik zou dichtgroeien en verstijven." In de allerlaatste regel staat waar 't hem eigenlijk om gaat: "En nooit, neen nooit gebeurt een mooie passiemoord." In zijn sonnet Brieven op zee uit 1934 staat hoe eenzaam deze dichter eigenlijk was:
Gelezen worden ze ontelbre malen,
Al was de inhoud haast vooruit geweten,
Van 't zelfde levensstof in alle talen
En op den duur tot op het woord versleten.
Toch weer ontvouwd, na 't eenzaam avondeten,
Des nachts op wacht, te kooi en na 't verhalen;
Voor hen die zooveel eenzaamheid verbeten
Is uit die letters leeftocht nog te halen.
Tusschen lieve en liefhebbende steeds staat er
Van kroost, huis, dorp en eiland weer 't alleen
Bij trouw, geboorte en dood gevarieerd relaas.
Na tal van reizen is het of een waas
't Bekende aan land omhult, men is alleen
En hoort bij 't schip en houdt het met het water.

Als laatste wil ik de zo goed als nieuwe bundel aanprijzen van de mij onbekende Vlaamse dichter Elvis Peeters (1957), getiteld Dichter, in 2008 uitgegeven door Podium in Amsterdam. Op de achterflap ontvouwt Peeters een poëtica die als volgt luidt: "Ook poëzie ontkomt niet aan de wetten van de taal. Woorden worden belast met waarheid, zin voor zin geïnd. Inflatie van het denken eist strikte definities. Poëzie kan die niet schenken. Zij zoekt. Een uitweg uit het weten. Een geheime manier van vergeten. Het begrip, drager van betekenis, vervalt. Te weinig bracht het op. Ook de hypothese van de grammatica zit in het slop. De lijnen waarlangs de woorden lopen, liggen voortaan open. Dicht is alleen de punt. De komma is een barst. Spreken een sleutel die knarst in ieder slot. Intuïtie is de maat van alle zinnen." En dan lees je onderstaande gedichten: het eerste, Vraag getiteld, maakt gebruik van leestekens en beschrijft een samenzijn van twee mensen die in de taal gevangen zitten, wachten, niet weten, niets zeggen over wat hen misschien te wachten staat. Het tweede, Straat, met maar één noodzakelijke komma, ontwerpt de voorstelling van iemand die loopt, een gebouw ingaat, in een kamer uit het raam kijkt en een vreemde vaststelling maakt over zijn bestaan.
Vraag
Het laatste woord moet nog vallen.
Jij wacht, ik wacht, zonder te spreken.
Ik weet het niet zeker, jij weet het niet zeker,
maar we vragen ons allebei af
of misschien het voorlaatste woord al is gevallen.
Dan rest ons nog alleen dat ene woord.
En het zwijgen voor het zover komt.
Straat
Ik sla een hoek om
ik loop een gebouw binnen, ga een kamer in
kijk verlangend uit het venster
naar een lege straat
zo leeg dat ik me afvraag of ik ze zelf heb verzonnen
Het kan niet anders of ik ben geboren
daarom bevestigen ze gedenktekens aan de gevels
Zijn poëzie hangt tussen het lyrische, het zwaarmoedige en het metafysische in, zoals deze twee onderstaande gedichten, die vriendelijk naast elkaar staan:
Wat erop volgde
 Iemand beveelt je, nee iemand dwingt je, nee iemand
opent je, nee iemand rukt je de benen uit elkaar.

Iedereen weet wat er tussen de benen van een vrouw zit.

Er was alles, er was niets, er bevindt zich
iemand tussen je benen.

Wat eraan voorafging is dat je was wie je was.

En het gedicht Valavond heeft ook iets geheimzinnigs, misschien door het alledaagse niet-alledaagse uur van de dag of avond wanneer alles nog mogelijk is of juist niet. Dat wordt in het midden gelaten.
Het mooiste uur van de dag.
Omdat nog net alles mogelijk is,
de dag is nog niet om,
maar beperkt,
hij is bijna om.
De intense spanning
tussen alles
en zijn beperking,
aarzelend licht.
Zo zou ik uren kunnen doorschrijven over deze unieke, gelukkige vondsten, maar dat doe ik niet. U moet zelf maar zien wat er allemaal te koop is voor een prikje: bekende en onbekende dichters, die allemaal iets toevoegen aan de oneindige mogelijkheden van poëzie; en of deze schrijvers verhalend, beschouwend, schertsend of adembenemend bezig zijn, ze hebben allen iets dat boeit, intrigeert of meesleurt naar nieuwe regionen van je geest, zoals bijvoorbeeld Martin van den Esschert, Eli Scheen, Bert Schierbeek en Elvis Peeters met mij deden. Die boekenbakken doen het meeste aan een bazaar denken, waar je voor heel weinig geld iets onverwachts vindt.
Mijn keuze van de dichters is toevallig. Ik heb ze gekozen zoals ze daar in die rommelbak van dichtbundels terecht zijn gekomen, niet alfabetisch maar toevallig naast elkaar liggend. Ik heb gezocht naar wat mij op dat moment van de dag het meeste aanspreekt. U ook, probeer het en neem een klassieker of een onbekende mee. Laat u meeslepen door nieuwe toonaarden en geestritmes. Ik heb Nederlandse nonsens op rijm en nog vele anderen laten rusten, want ik kon niet alles meenemen. Laat u maar 'objectief verzuipen' in de taal van deze dichters, die ons verrijken met hun taal, beelden, ritmen en gedachten, om maar eens de titel van de bundel van Hans van Willigenburg (1942) te gebruiken, die ik zelf meteen meenam. Hij was de presentator van radio- en televisieprogramma's en zijn gezicht en praatjes staan mij nog levendig voor de geest. Met in het geheugen de zojuist verdwenen journalist, presentator en dichter Wim Brands was ik benieuwd hoe deze bekende Nederlander dicht. Teleurgesteld was ik niet. De bundel viel open op dit korte gedicht met de titel  

Mooie dood:

De vrijheid overal over na te mogen denken
gaat over
in de vrijheid nergens meer over na te hoeven denken.

En ik dacht opeens aan vroeger, toen ik als jong meisje langs de stalletjes aan de Seine in Parijs slenterde en altijd met juweeltjes thuiskwam. Moet u ook doen: slenteren langs die bakken bij Perdu, die het meest doen denken aan deze 'bouquinistes', alleen dan niet die van Parijs maar van Amsterdam.
Tenny Frank

Op: tfspl.blogspot.nl
kunt u al mijn voor Perdu geschreven stukken nog eens lezen, over al die dichters die mij boeiden.

15 februari 2016

Over Nachoem M. Wijnberg






In de malaise van een tijdperk, waarin biljetstromen van de rijken der aarde in de ether zweven om ze in een of ander geldparadijs goed vast te zetten, is het moment gekomen om over de bijzondere dichter Nachoem M. Wijnberg (1961) eens een stuk te schrijven. Bij Perdu ligt nu de hagelwitte bundel met vuurrode titel Van groot belang, in november 2015 door Atlas Contact uitgegeven, op onze tafel.
De titels van de 250 gedichten zijn veelzeggend: De managers van de wereld. Verkopen. De grens. Kun je jouw bankier, of een andere bankier die nu nog wakker is, vragen om snel aan goedkoop geld te komen, maar heel veel, niet een beetje. De opheffing van de schulden. Eigendom. Wat van jou is. Belastingen. Je carrière. De algemene staking. Staat en markt. De Joden. Je bent ontslagen? Om geld. Op de beurs. Goede dag. Avond. Vandaag. Fabriek.
Wie is deze dichter en romanschrijver? Hij is een econoom die op het Maimonides Lyceum een Gymnasium B-opleiding genoot, Nederlands Recht en Algemene Economie studeerde en als onderzoeker aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam promoveerde in de Bedrijfskunde. Hij is in 2001 benoemd tot hoogleraar Industriële Economie en Organisatie aan de Faculteit Bedrijfskunde in Groningen; in 2005 tot hoogleraar Cultureel Ondernemerschap en Management aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde in Amsterdam.
Nachoem Wijnberg heeft vaak bij Perdu opgetreden:
- Oktober 2006 bij het programma De Lezer, het omgekeerde dichtersinterview, wanneer een dichter met een lezer over zijn werk praat. Toen was het Johan Sonnenschein die door Wijnberg aan de tand gevoeld werd over zijn nieuwe dichtbundel Dranghekken van taal.
- 29 Januari 2009 zagen wij hem, bij de 30 + 30 Dichtersmarathon tussen Piet Gerbrandy, Erik Bindervoet, Elma van Haren, Pieter Boskma, Han van der Vegt, Misha Andriessen en vele anderen, eigen gedichten voorlezen zoals wij dat onlangs op de achtentwintigste van de vorige maand hebben mogen beleven, zonder Wijnberg deze keer.
- Ook in 2009 verscheen Gesprekken en essays over de kunst van het dichten van Henk van der Waal en Erik Lindner bij Querido. Op die presentatieavond werd het eerste exemplaar van dit boek aan de auteurs gegeven, te weten aan Astrid Lampe, F. van Dixhoorn en Nachoem Wijnberg.
- 4 Juni 2010 trad Wijnberg op met Philippe Becq onder leiding van Erwin Jans, dramaturg en samensteller van Hôtel New Flandres. Jans sprak het publiek toen aan over de raakvlakken en verschillen tussen deze uitzonderlijke, eigenzinnige en zeer productieve dichters.
- Vorig jaar, 20 maart 2015, traden Wijnberg en Sasja Janssen op in Twee dichters III. 'Twee stemmen, twee oeuvres, twee ritmes krijgen de tijd om tot klinken te komen. Altijd een mooie onderdompeling in het werk van twee zeer uiteenlopende dichters', aldus Perdu.
Wij weten dat hij vele prijzen heeft gewonnen: de Herman Gorterprijs in 1997 voor Geschenken, de Paul Snoekprijs in 2004 voor zijn bundel Vogels. In datzelfde jaar ontving hij voor Eerst dit dan dat de Jan Campertprijs. Deze bundel is echt nergens meer te vinden! In 2008 de Ida Gerhardt Poëzieprijs voor Liedjes. En de prestigieuze VSB Poëzieprijs in 2009 voor Het leven van. De jury noemde deze bundel 'een bijzondere aanwinst voor de Nederlandse literatuur' en schreef dat de dichter 'langs adembenemende gedachten scheert, met poëzie die hoe laconiek van toon ook allerminst vrijblijvend is, omdat er van alles en nog wat op het spel staat'. De dichter en wetenschapper debuteerde in 1989 op achtentwintig jarige leeftijd met De simulatie van de schepping bij uitgever Holland/De Windroos en heeft tot vandaag zo'n twintig werken op zijn naam staan: zestien dichtbundels en vier romans waarvan Alle collega's dood, mei 2015 verschenen, zeer geestig en absurdistisch is. Ik zal citeren uit de bundels die ik van hem in mijn bezit heb: Is het dan goed, in 1994 bij de Bezige Bij uitgegeven; Liedjes bij Contact in 2006; het leven van in 2008 ook bij Contact; Als ik als eerste aankom in 2011 bij dezelfde uitgeverij en de recentste uit 2015, Van groot belang.
Wat mij opvalt is dat zijn verzen uit de bundel Is het dan goed van 1994 een mij bekende vorm hebben; niettemin intrigeert Wijnberg niet zozeer door zijn taalgebruik maar door de ondoordringbaarheid van het gezegde. Ieder gedicht heeft iets raadselachtigs waarbij een poging tot duiding onzinnig lijkt. Toch doet het iets met de lezer. Wat precies is gelukkig niet echt te zeggen. Onderstaande gedichten geef ik u te lezen:



In heldere taal wordt in het eerste gedicht een huiselijk tafereel opgevoerd: een 'wij' als gezin waarin met twee vragen wordt gezocht naar weerbarstige kinderen, gevolgd door vragen naar dat éne kind, een 'hij', waarover een vooronderstelling wordt gedaan, met weer een laatste vraag. Raadselachtig is ook de 'hij' van BEWEGING die de dieren naar een ravijn 'drijft', dan zichzelf naar 'een holte in de grond om te slapen'. En waar gaat het over in TIEN? Over iets verzinnen of 'een stuk grond' kopen? Je leest, herleest totdat de beelden van het tweede gedicht en de gedachten van het derde zich in je geheugen nestelen en 'het-niet-precies-weten' in je geest. Indringend is het, want vergeten doe je het niet. De nuchtere toon en sobere regels verwijzen naar alledaagsheid maar brengen de lezer steeds naar een ander universum. Je krijgt het gevoel in een bodemloze vragende put te zijn beland waarin alles iets anders betekent dan op de vertrouwde laag-bij-de-grondse grond.
In zijn bundel het leven van uit 2008 valt op dat zijn gedichten een heel ander jasje hebben aangekregen: lange verhalende zinnen, prozaïsche poëzie die anekdotes lijken te zijn. De dichter speelt met gedachtes en gebeurtenissen uit het leven van een ik-figuur, die bijna in ieder gedicht een onverwachte wending krijgen. Let op het lettertype van de gedichten...


Men raakt met de tien zinnen verstrikt in een gedachte-experiment waarin de auteur speelt met stellingen die ietwat vreemd overkomen. Vooronderstellingen die men als gegrond kan aannemen en een vierde zin die, in z'n isolement, een gevolg aangeeft van iets dat geen oorzaak heeft. De laatste regels zijn het verhaal van iemand die bepaald wordt: 'de' arme man. In het volgende gedicht richt Wijnberg zich op ironische wijze tot de lezer. Wie anders is die 'u'? Te lezen is een algemene dubbelzinnige stelling waarmee je alle kanten op kan gaan, dan een vertelling waarin als een onverwacht poëtisch geschenk de 'ik-machinist' van het gedicht iets heel moois te beurt valt: 'zonsondergangen, zonsopgangen, nachten vol sneeuw'.

Het zijn gedichten waarvan de regels langer zijn dan de bladspiegel. Zijn het anekdotes of niet echt kloppende formules? Wellicht. Biografieën zijn het in elk geval niet. Zijn voorstellingen zijn vaak niet echt te doorgronden en die ongerijmdheid geldt ook voor de situaties en verstandhoudingen die hij oproept. Het gedicht Mijn vader gaat naar Amerika lijkt dramatisch vanwege de afwezigheid van de ouders van de ik-persoon maar zin 3 en 7 zijn een vaststelling over de schrijvende 'ik'.


Zijn veertiende bundel uit 2011 draagt de grappige titel Als ik als eerste aankom, in het lettertype Courier New, en ziet er heel anders uit dan de vorigen. De compositie van het titelgedicht is speels en de ik-figuur krijgt hier steeds een andere plaats waardoor het lijkt alsof hij letterlijk zoekend is naar een goede plek. De beeldspraak van de laatste strofe brengt een abstracte herinnering over waardoor de lezer zich de vraag stelt over welke ruimte het gaat. Wie zijn die 'anderen' die daar ook liggen en de "ik" die een eigen plaats zoekt. Gaat het om een poëticale ruimte?

Als je voor deze interpretatie kiest dan lees je al deze gedichten heel anders. Neem bijvoorbeeld strofen drie, vier en acht van Terug op mijn eiland.

Wie is 'zij'? De poëzie? En die 'anderen' die de 'ik' herkenden? Dichters? Ikzelf vind het prettig het zo te lezen. Ach, iedere lezer van goede poëzie kiest zijn eigen weg en bewandelt die navenant. Het gedicht dat in de bundel ernaast staat wil je ook graag zo lezen alsof de dichter in gesprek is met zijn werk. Ik laat u het hele gedicht lezen, later blijkt waarom.

De compositie is nu weer eens heel klassiek. De beelden: bos, bomen, takken, grot, wolken, zon, stro, veld, regendruppels zijn elementen van de lyriek, een dichtsoort waarin eigen gemoedsstemmingen worden uitgesproken. Dat gebeurt hier niet. Zou Wijnberg de lezer om de tuin willen leiden? Of metaforisch iets willen uitdrukken? De toon is namelijk allesbehalve lyrisch, hij is koel, nuchter en sober. In dit verhaal wordt moeilijk gelopen, obstakels weggeduwd, iets gezien, ergens gezeten, vastgesteld hoe fijn het 'hier' is. Waar is 'hier'? In de vierde strofe, een veronderstelling met twee ontkenningen. Interessant om een kind te introduceren dat weet waar de ingang zich bevindt en in de laatste strofe vaststellen dat de ik-persoon zich goed voelt 'ergens alleen' te zijn heengegaan. Aan ieders begrip het te lezen zoals hij wil.
Over deze bundel schrijft recensent Roel Weerheijm in Meander het volgende, onder de titel 'Nachoem M. Wijnberg. Eigenzinnig en on-Nederlands': "De bundel heeft een bezwerend karakter. Dat bezwerende zit ‘m in de formulering van de beelden en zinnen, in het dwingende van de vragen, in de opeenvolging van associaties. Het levert een overtuigend geheel op waarin de samenhang (of het bevragen daarvan) niet aan de orde komt, en er ook geen ruimte voor de lezer overblijft voor relativering van, of twijfel aan het woord van de dichter. Dat maakt trouwens niets uit: de bundel loopt over van taalvreugde, taaldronkenschap, die geen relativering behoeft. Dat zou het feest dat deze bundel is maar bederven." Helemaal mee eens. Koop deze bundel en laat u meeslepen.

Op Youtube kan men een uur lang naar Wijnberg luisteren. Dat moet u eens doen, want dan maakt u kennis met zijn manier van werken en zijn eigen kritiek. Gefascineerd door zijn rustige manier van praten over het ontstaan van een gedicht - niet zomaar in een keer - vond ik 't aardig om te weten dat hij veel correcties maakt 'op papier', dat hij vaak kijkt naar wat het kan betekenen, iedere dag schrijft, aantekeningen maakt en zegt dat een gedicht een kennisinstrument is. "Als je een goed gedicht maakt dan kom je iets meer te weten over de wereld of welk gedeelte van die wereld ook", zegt hij.
Het gaat in dit interview over zijn bundel Liedjes uit 2006. In de inhoudsopgave ziet men dat van de vierentachtig liedjes zo'n twintigtal een titel heeft; de titellozen geef ik aan met een getal dat naar de bladzijde verwijst. Opvallend is hier het lettertype: 'Arial'. Ik denk aan wat hij op Youtube zei over het gedicht 'als schilderij' dat je met behulp van de computer eruit kunt laten zien zoals je zelf wilt. Ik heb al zoveel lettertypes voorbij zien gaan! Ik kies nu uit deze bundel voor wat mijmerende ik-gedichten:



Boeiend om de laatste regels als metaforen te lezen en te proeven hoe de dichter smaakt. Zijn poëzie maakt dat je er niet zomaar vanaf komt, want het betovert en fascineert. Doet het ertoe of je precies begrijpt wat hij wil zeggen? Ja en nee. "Poëzie is op de overtreffende trap van jezelf gaan staan, helemaal boven aan het laddertje, en dan nog een trapje hoger proberen te komen." Dit citaat van de Belgische dichter Herman de Coninck (1944-1997) zegt nu precies wat het voelt om Wijnberg te lezen. De Coninck stond bekend als iemand die de ander poëzie leerde lezen. Interessant wordt het als een 'ik' en 'hij' met elkaar aan de slag gaan:


Opvallend dat het woord 'avond' vier keer valt en dan nog eens 'overdag' en 'vanavond'. "Ik probeer zoveel mogelijk het eenvoudigste woord te kiezen," en "een gedicht is iets waar je met jezelf en anderen kunt spreken op de beste manier die ik ken," zegt Wijnberg zelf.

"Gedichten zijn de meest vanzelfsprekende manier om met elkaar om te gaan," hoor ik hem zeggen. En ja, de parlando-manier van zijn schrijven doet heel vertrouwd en tegelijkertijd vreemd aan, alsof er een schrijfgeheim aan ten grondslag ligt, zoals ook in:


Over de laatste bundel Van groot belang, waarvan de titel en het uiterlijk inmiddels bekend zijn, is al veel geschreven en gesproken. Op de site van de uitgever kun je ook nog eens lezen: "In Van groot belang staan gedichten over belastingen en overheidszaken, voorraden en schulden, notarissen en accountants, fabrieken en stakingen, vrijheden en grondrechten, hoe geld te verdienen en hoe verkiezingen te winnen, wanneer een oorlog te verklaren en wanneer een nieuwe staat op te richten." Wat nog hierover te zeggen als medewerker van Perdu? Het volgende dan: Ik heb niet alle gedichten gelezen, maar genoeg om te kunnen zeggen dat het gedichten en prozagedichten zijn van een poëet en een denker die over zowat alle onderwerpen die ons bestaan zowel economisch als daadwerkelijk bepalen schrijft en dicht. Waar je deze bundel ook opent, je blijft lezen. Het is leerzaam, filosofisch, geestig, letterlijk uit het leven gegrepen, dikwijls surrealistisch van toon. Mijn bundel viel open op dit gedicht hieronder waarvan ik alleen de eerste twee strofen citeer en de lezer mag het verhaal zelf uitlezen door de bundel aan te schaffen, voor nog geen €35,-. Gigantisch veel leerzaam leesplezier valt in deze prachtige bundel te beleven. Over onderstaand gedicht wil ik het volgende zeggen: in de eerste strofe staat iets wat iedereen dagelijks overal ziet en waarover de vraag al meteen, in de eerste zin van de tweede strofe, gesteld en vrijwel meteen op diezelfde regel beantwoord wordt, en vier strofen lang in de vorm van een absurdistisch verhaal verder gaat. Dit poëtisch mechanisme wordt vaak door de auteur herhaald.

Zijn prozagedichten lezen anders. "Die laatste kunnen naar de vorm lijken op aantekeningen en een enkele keer op essays; ze eindigen regelmatig met een of meer envois in dichtvorm (het omgekeerde komt ook voor). Vaak zijn het redeneringen volgend op een vraag; die redeneringen roepen weer nieuwe vragen op. Ze kunnen ook het karakter hebben van gelijkenissen. Twee titels van prozagedichten: 'De voorraad aan keren waarvan je je kunt herinneren dat iets gebeurde én dat je daarbij was, en dat die twee dicht bij elkaar kwamen en weer van elkaar weggingen'. En een heel praktische vraag: 'Waar kun je nog meer belasting over moeten betalen en op welke manieren kun je belasting betalen of wat kun je verder doen in plaats van belasting betalen? '" Deze recensie van Hans Puper, getiteld Een onderzoek, is 17 januari 2016 gepubliceerd in de digitale krant Meander Poëzie. De formuleringen in de prozagedichten zijn vaak erg ingewikkeld, niettemin vind ik zijn gedachtesprongen zeer aantrekkelijk en voor mij zeer de moeite van het lezen waard.
Een van de laatste gedichten maakt duidelijk dat poëzie voor Wijnberg de geschiktste vorm van denken is over van alles en nog wat dat speelt in een denkend en pratend mensenleven: overwegingen, voorstellen, vooronderstellingen, gepaste antwoorden, oplossingen voor gestelde problemen, meningen, juiste en goede stellingen enzovoort... Dit alles laat hij de revue passeren in dit boek. En ik wil eindigen met een van zijn laatste gedichten:

Van groot belang kun je het beste als een spannend boek lezen. Als je eenmaal begint dan is er geen ophouden. Omdat het pagina's lang om allerlei maatschappelijke onderwerpen van ons alledaags bestaan gaat, dwingt het de lezer tot denken over zijn handelen en wandelen. Wellicht kun je de bundel beschouwen als een eenentwintigste-eeuws lijfboek. Wat het zo aantrekkelijk maakt is dat proza en poëzie vrijwel geheel samenvallen, met elkaar omgaan als twee onbezoedelde verzetsvrienden die onze maatschappij leren kennen, en veel plezier en debatsvreugde beleven. Men bewandelt de weg van een bevlogen dichtend econoom die poëzieschrijvend onze wereld beziet, ernaar kijkt, erover nadenkt, en vervolgens 'dagelijks' een bepaald soort poëzie schrijft om nog beter over deze wereld te kunnen denken.
Het lijkt erop dat de denktocht van deze bundel op het toneel eindigt, zoals ik zojuist met het laatste gekozen gedicht wilde aantonen. Is het de tragedie van onze op geld gebaseerde samenleving die ons bindt of juist scheidt? En is poëzie de enige bevrijding van de overheersing van geld en macht?
De titel van deze bundel zegt in rode letters hoe belangrijk het is voor een ieder om dit werk goed te lezen.

In gesprek met critici zei N.W. ooit 'Het stáát er toch!' Erik Lindner, als recensent van de Groene Amsterdammer schreef, in het al geciteerde boek De kunst van het dichten, over hem: "Hij schrijft gedichten in doodgewone taal, via rustige en gelaten regels, maar die tonen een peilloze afgrond. ( ...) De gedichten die hij schrijft, hebben een grote indringendheid. Het zijn vertellingen die zich kenmerken door een zekere ongerijmdheid. Nachoem Wijnberg schrijft geen denkende poëzie. Nee, het is andersom. Wijnberg denkt door middel van poëzie."
Veelzeggend dit citaat van een tijdgenoot die het licht ziet aan het eind van de jaren zestig. Van hen kun je zeggen dat zij elkaars tegenpolen zijn: De kunst van E.L. is beeldend, eerder dan betekenisdragend: achter ieder gedicht een verhaal dat de lezer zelf mag samenstellen of bedenken. Lindner verklaart nooit en schrijft veel titelloze gedichten die een collage lijken van observaties, in korte pakkende en wandelende zinnen.
De kunst van de ander is letterlijk veelzeggend, veelzoekend en veelbetekenend. Beiden verschillen als dag en nacht van elkaar, zijn on- en buitengewoon, en complementerend. Interessant om deze dichters naast elkaar te lezen. Beiden boeien; de ene omdat hij het gezichtsveld met beelden exploiteert en de ander met lange zinnen het verstand verscherpt. 
Wijnberg is altijd op zoek naar wat hij heeft opgeschreven, 'naar wat het betekent op allerlei manieren en in allerlei vormen door telkens weer verder te gaan en te kijken naar wat het inderdaad kan betekenen en wat er mis mee kan zijn'.
En ja, "Gedichten zijn de meest vanzelfsprekende manier om met elkaar om te gaan". Deze uitspraak van hem wil ik hier nog eens herhalen.
Ik heb nog nooit zo'n bedreven econoom-dichter gelezen, voor wie het schrijven van poëzie een onafwendbare dagelijkse bittere noodzaak is om wellicht van de wetenschapper een ziener te maken. Zijn vak is immers natuur- en geesteswetenschap. Hij doceert, de ander leert. Die ander, de leerling moet begrijpen wat zwarte letters op papier precies zeggen
Mij blijft hij intrigeren omdat zijn poëzie iets essentieels zegt over het menszijn zonder dat je wordt meegesleurd in gevoelselementen. Wijnberg creëert met constante grammaticale verschuivingen afstand en vervreemding.
Zou zijn poëzie de vakantie van de wetenschap zijn?

17 januari 2016

Over het dadaïsme: Dan Dada doe uw werk

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over Dada
Dan Dada doe uw werk!

Dit boek is een genot om te bekijken. Je beseft dat met poëzie alles mogelijk is: typografisch, in kleur en met beeld. En waar je het ook openslaat, het doet iets met de lezer. Het danst, het springt, het zingt en het zaagt de poten af onder de confortabele dichtstoel waar wij in Nederland tot dan toe op zaten.
De ondertitel zegt precies waar het om gaat: AVANT-GARDISTISCHE POËZIE UIT DE LAGE LANDEN. De samenstelling en het nawoord zijn van Hubert van den Berg & Geert Buelens, 2014 bij uitgeverij Vantilt in Nijmegen uitgegeven.
Vorig jaar, maandag 3 november 2014, nodigden Perdu en Vantilt u uit voor de presentatie van deze bundel getiteld, zoals hierboven vermeld, Dan Dada doe uw werk! De bloemlezing bevat werk van onder anderen Piet Mondriaan, I.K. Bonset, Paul van Ostaijen, Herman van den Bergh, Hendrik de Vries, H. Marsman, Pierre Kemp, Kurt Schwitters, Anthony Kok, Victor J. Brunclair, Til Brugman, Gaston Burssens, A.C. Willink, Michel Seuphor en H.N. Werkman.

De auteurs vernoemden de bloemlezing naar de woedende woorden van dichter-voorman I.K. Bonset (ofwel Theo van Doesburg); zij hebben de ontwikkeling van deze 'protestpoëzie' willen onderbouwen en hun keuze wordt chronologisch aangeboden, in volgorde van eerste publicatie. Een informerend nawoord beschrijft het belang van deze periode die pas na 1945 met de Vijftigers een definitief beslag legde op de poëzie want zoals men weet vormen expressionisme, futurisme, dada en surrealisme de historische avant-garde. Wat men misschien niet weet is wie verantwoordelijk is voor de titel van deze bundel: Van Doesburg of Bonset (dezelfde persoon) liet in 1921 in een tirade weten het absoluut niet eens te zijn met de pogingen om 'de kanselliteratuur' van de tachtigers nieuw leven in te blazen. Of de dadaïstische dichters het 'predikantenpathos' uit de Nederlandse literatuur wisten te verdrijven is een vraag die niet echt te beantwoorden is.

Voordat ik mijn woordje over de bundel doe is het aardig iets te weten van het dadaïsme.
Dada was een culturele beweging die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Zurich met Hugo Ball (1886-1927) en Tristan Tzara (1896-1963) begon. De Duitser en de Roemeen openen samen het Cabaret Voltaire waar zij met hun vrienden elke avond een programma opvoeren met nonsensikale teksten, simultane- en klankgedichten. Hun bedoeling was het publiek een spiegel voor te houden door een einde te maken aan krantenwartaal en aan alles wat zo netjes, aardig, bekrompen en vereuropeest klonk. Laten we er dada van maken. Dat is de grote truc, simpel en makkelijk, want de meest gebruikte klanken in de taal.
14 juli 1916 schrijft H.B. "Dada is het hart van het woord. Ieder ding heeft zijn woord, maar het woord is een ding op zich geworden. Waarom zou ik het niet zelf uit kunnen vinden? Waarom de boom niet Plonsplons moge heten als het geregend heeft? (...)". Hij wilde de taal, als door handelaren vervuilde muntstukken, verschonen.
"Ik wil het woord daar waar het stopt en daar waar het begint."
"Het woord, mijnheren, het woord is een publieke zaak van eersteklas".
Zó eindigt, vertaald in het Nederlands, zijn vurig betoog.
In 1918 bereikt de beweging zijn hoogtepunt met Marcel Duchamp (1887-1968) die begon als schilder en beeldhouwer maar zich ontwikkelde als futurist, dadaïst en surrealist. Hij was de eerste die een 'alledaags' voorwerp presenteerde als een kunstwerk, de zogeheten 'ready made'. Het was een mijlpaal voor de hedendaagse beeldende kunst waarmee kunstfilosofische vragen over de aard en functie van kunst werden opgeroepen. Iedereen kent zijn Naakt dat van de trap afdaalt, het fietswiel uit 1951 en ook zijn toiletpot. M.D. was een onverschrokken vernieuwer van de beeldende kunsten.
Zó vind ik dit klankgedicht getiteld Karawane van Hugo Ball een mooie inleiding tot de bloemlezing waarover ik het wil hebben.



De bundel Dan Dada doe uw werk! laat schrijvers aan het woord die of in vergetelheid zijn geraakt of wiens invloeden wij niet kennen. Voor mij is Hendrik Marsman (1899-1940) daar een goed voorbeeld van. Dat hij in zijn begintijd werd beïnvloed door de Vlamingen Wies Moens, Paul van Ostaijen; en door de Duitse expressionist Georg Trakl weten velen misschien niet. Als u zijn klassieke regels "Denkend aan Holland / zie ik breede rivieren / traag door oneindig / laagland gaan (..)" in gedachte heeft, dan lijken de regels van dit gedicht uit 1919 bijna anachronistisch:
VROUW
Lichaam, wentelend al-leven.
gedrochtlijk staan wij en massaal geheven
tegen den rottend-paarsen hemel van verlangen
hijgende nacht
mijn vale handen tasten even
het slierend kransen van uw blauwe haren,
die, gif en scheemring, vachten hemel waren
over al-ruimte, uw gelaat, ivoor ovaal,
waarin uw ogen, spitse spleten, hangen:
een groen signaal.
En ook dit gedicht uit 1923, getiteld FREIBURG I.B.: "Huizen / hurken / roode kring / korvenring / toren / tuimel / flikkering / morgen / wimpel / zijden zon." echt on-Marsmans!
Zijn tijdgenoot Hendrik de Vries (1896-1989), een vroege surrealist avant la lettre in wiens poëzie het onderbewuste een cruciale rol speelt, schreef al vroeg dit soort gedichten. Ik citeer Middag uit 1921:
Hek. Grindveld. Stroom en boogbrug. Kaden, met kolossen
Steil stofgoud. Arendskoepels. Kabel-klossen lossen
Gesteente. Ruiker nevens ruiker spilt wild zoet.
Paleizen. Stapelbouw, waar gloedgrauw tegen woedt.
Wist u dat deze dichter en schilder ook heel wat copla's in het Spaans heeft geschreven?
Van Pierre Kemp (1886-1967) die voor zijn gehele oeuvre in 1958 de P.C. Hooftprijs en vele andere prijzen ontving is maar één gedicht in de prijzen gevallen. Van Marsman daarentegen, die ook in 1973 deze prijs ontving, zijn in de bundel een tiental gedichten te lezen. Dat ene gedicht van P.K. staat hieronder:

         VALLENDE STER
De straten van den hemel zijn met sterren geplaveid en al zijn
huizen zijn gesloten en donker.
Alle gerucht is verstomd en elke beweging verstold in haar
laatste gebaar.
Over de eeuwigheid van de diepte welft de eeuwigheid van de
hoogte en de denkers van de eeuwigheid van de diepte
peinzen, of de eeuwigheid van de hoogte, de eeuwigheid van
de diepte is en de wijzen van de eeuwigheid van de hoogte,
of de eeuwigheid van de diepte, niet de eeuwigheid van de
hoogte is.
Wat is de vloer en wat is het dak en wie is de dichter, die zich
daar over bekommert?
Ik wandel in de stilte van den nacht en over den sterrengepla-
veiden hemel schiet een schielijk licht.
Is er een gouden pan van het dak of een gouden tegel uit den
vloer losgeraakt?
Wat deert het mij?
Ik heb alleen, héél even, een lichtzinnig meisje met een
schitterend gezichtje en een dun gouden kleedje, lokkend
over de nachtstraat zien dwalen.
In de vergetelheid geraakt zijn Til Brugman, Victor J. Brunclair en Anthony Kok. Mathilde Brugman (1888-1958) was van 1926 tot 1936 de levensgezellin van de Duitse Dada-kunstenares Hannah Höch met wie zij in Den Haag en daarna korte tijd in Berlijn leefde. Van haar zijn twee gedichten opgenomen: R en dit gedicht Weg, beiden uit 1923.
  1. WEG
    WEG
  2. WEGEN
  3. WIL
    WIL
  4. WILLEN
  5. WAGEN
  6. ONBEWOGEN
Victor J. Brunclair (1899-1940), dichter, romanschrijver, essayist en literair criticus, is een Vlaming - bevriend met I.K. Bonset en Gaston Burssens - die bekend stond als expressionist en activist, sterk tegen het fascisme gekant en schrijver van virulente pamfletten tegen het nationaalsocialisme, is goed vertegenwoordigd in deze bundel. Uit 1920 kies ik dit gedicht:

          T.S.F.
T.S.F., nieuwe muze
zendeling tussen planeten
God wil niet op de wereld wonen
kittel Hem in een knettervuur van elektronen.
Van de tropen tot de pool
aetherwellen
trillingen van een eeuwige lier
omstroom, materie ten val
sterrentarandool
laethe, zenith, nadir
het Al,
de oneindigheid zal in haar wenteling ontstellen.
Anthony Kok (1882-1969), bekend als experimentele dichter vooral in de klankpoëzie, ontmoette bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog Theo van Doesburg die met zijn legeronderdeel gestationeerd was aan de Belgische grens; en in februari 1916 leerde hij Mondriaan kennen voor wie hij als mecenas optrad. Drie gedichten van hem zijn te lezen, waaruit ik deze uit 1921 kies:

          STILTE + STEM (VERS IN W)

In het nawoord van de bundel lezen we dat de Vlaamse expressionistische dichters allemaal behoren tot de activistische generatie die zich, tijdens de Eerste Wereldoorlog en in de jaren dertig, in dubbel opzicht - zowel politiek als poëticaal - afscheidt van de mainstream: ze distantiëren zich in woord en daad van de leidinggevende generatie en zij engageren zich tijdens de bezetting volop in de Vlaamse strijd, waardoor Moens en Burssens na de oorlog in de gevangenis terechtkomen en Van Ostaijen de wijk moet nemen naar Berlijn.
Deze twee laatst genoemde dichters treden overal op in het boek. Van Van Ostaijen kies ik het tweede opgenomen gedicht uit 1916. De rest is typografisch zó bijzonder dat ik de lezer aanraad de bundel aan te schaffen om daarmee veel kijkplezier te beleven. Dit gedicht, gedrenkt in de liefde, toen de dichter twintig was, geef ik u te lezen:

          IK STA NU EENMAAL VOORBIJ DE GRENS ...
Ik sta nu eenmaal voorbij de grens,
Aan dewelke ieder normaal mens
Moet stilstand houden.
Een vriend heeft me onlangs verweten,
Dat ik buiten het normale, - volgens hem het goede - ben getreden.
Maar het lot, - of wie? - heeft het zó gewild,
Want het heeft mij het ongewone voorbehouden.
Niet ik ben ongewoon, maar wel mijn levenslot.
Bij mijn vriendin heb ik steeds het grootste verlangen gekend
Om een schone liefde, in de nieuwe lente.
Maar mijn liefde ontstond
Op een Herfstavond,
Mijn grote liefde, even buiten de stad,
In het wijde park, toen het door de mensen, - de gewone dan? -
gans verlaten was.
Mijn liefde groeide sterk in de koude Winter, -
Enkel zeer mooie bloemen groeien dan. -
Daarom is mijn liefde ook oneindig schoon,
Al is zij, - 't spijt mijn vriend misschien, - ook ongewoon.
Van de Belgisch expressionistische activistische dichter Gaston Burssens (1896-1965) is de keuze erg groot. Zijn gewaagde modernisme en nonconformisme maakten hem tot een van de felst omstreden Belgische dichters. Van hem dit gedicht uit 1924, dat in de afdeling GEDICHTEN IN KLEUR typografisch heel anders overkomt. Mooier, interessanter. Zo zie je de dichters Paul van Ostaijen, Gaston Burssens en Hendrik Nicolaas Werkman (1882-1945) eindeloos spelen met beeld, kleur en lettertype. Over deze laatste Groningse dichter, hoe interessant zijn leven en tragisch zijn dood in 1945 ook was, zal ik het niet hebben omdat zijn gedichten allemaal in deze voor mij moeilijk uit te typen afdeling zitten. Interessant om te weten is ook dat Burssens Van Ostaijens onuitgegeven gedichten na diens vroege dood in 1929 uitgaf.

          PIANO
lino wit en zwart
vingeren toetsen de toetsen
in mineur
maar het auditorium dut
in ut
maar Chaplin is in nood
Chopin is dood
en wordt begraven met zijn marsj in do
dodo
dada
- dadaïsme van het auditorium -
als gele vingeren de toetsen toetsen
speelt de piano
pianissimo
en draait de automatiese trommel
fortissimo
Als laatste, wil ik het hebben over het vormexperiment, dat we goed vinden bij Agnita Feis (1881-1944) die als autodidactisch beeldend kunstenaar in 1903 Theo van Doesburg leerde kennen. Voor hem schreef zij in 1908 het voorwoord van de tentoonstellingscatalogus Tentoonstelling van teekeningen en schetsen van Theo van Doesburg, die van 30 juli tot 10 augustus 1908 in de Haagse kunstkring werd georganiseerd. In 1910 trouwden ze en vestigden zich - leuk om te weten - aan de Johannes Verhulststraat hier in Amsterdam. Vanaf 1913 publiceerde ze regelmatig in het tijdschrift Eenheid. Hieronder ziet u haar bundel:


Agnita Feis: Oorlog. Verzen in staccato. (1914) Litho's door Theo van Doesburg
In deze bundel vind ik dit gedicht uit 1915 een mooi voorbeeld van vormexperiment.

Twee tot drie woorden per regel, in twee kolommen gezet, met een vertikale streep er tussen, waardoor je de vierregelige strofen zowel horizontaal als verticaal kunt lezen; en zelfs diagonaal. Zo liep de historische avant-garde vooruit op de toekomst. Na de Tweede Wereldoorlog zal het invloed gaan uitoefenen, vooral door buitenlandse voorbeelden; in Nederland eerst clandestien in een eenmanstijdschrift als De schone zakdoek, onafhankelijk tijdschrift onder redactie van Theo van Baaren en Gertrude Pape 1941-1944, verhalen gedichten cadavres-exquis collages tekeningen foto's objecten; en pas dan met De Vijftigers en de rest. Het gedichtengedeelte van de bloemlezing wordt afgesloten met Marc Eemans: Vijf intrigerende erotische en poëtische vignetten uit zijn bundel Vergeten te worden (1930)



Hierboven ziet u de derde vignet met als titel de eerste regel: Je vlees plukken ...
Inclusief de gedichten in kleur telt de bloemlezing zo'n 180 pagina's. Het eerste gedicht van Albert Verweij is van 1913 en het laatste gedicht van H.N. Werkman is van 1932. Omdat alle gedichten chronologisch geordend zijn kan men de ontwikkelingsgang van de avant-garde goed volgen.
Na de gedichten volgen Manifesten en andere theoretische beschouwingen waarvan ik uit de eerste wil citeren om de lezer een idee te geven van de literatuuropvatting van Theo van Doesburg, Piet Mondriaan & Anthony Kok.
MANIFEST II VAN 'DE STIJL' 1920
DE LITERATUUR
[1920]
Het organisme van onze hedendaagschse literatuur teert nog ge-
heel op de sentimenteele gevoelens eener verzwakte generatie
HET WOORD IS DOOD
de naturalistische cliché's en de dramatische woordfilms
die de boekenfabrikanten ons leveren
per meter en per pond
bevatten niets van de nieuwe handgrepen van ons leven
HET WOORD IS MACHTELOOS
de asthmatische en sentimenteele ik- en zij-poesie
die overal
en vooral in Holland
nog gepleegd wordt onder de invloeden van een ruimteschuw
individualisme
gegist overblijfsel van een verouderden tijd
vervullen ons met weerzin
de psychologie in onze romanliteratuur
slechts berustend op subjectieve inbeelding
de psychologische analyse
en meer belemmerende spraakrethoriek
hebben ook de BETEEKENIS VAN HET WOORD GEDOOD
(...)
Paul van Ostaijen schrijft in zijn manifest OM BINNENKORT TE VERSCHIJNEN: 'SIENJAAL' IN BELGIË HET TIJDSCHRIFT VAN DE NIEUWE KUNST [1920]
Poëzie is woordkunst. Niet mededeling van emoties. Maar wel de vizie wordt gelokaliseerd door de vorm van het woord. Ook zeker niet mededeling van gedachten. Dichtkunst mededeling van gedachten! Waarom niet: dichtkunst een berijmde moraalkodeks! Een timmerman moet een goede tafel maken. Niet een zedelijke tafel, niet een ... ethiese tafel. Zo de dichter. Het in de zin van de dichtkunst goede gedicht alléen geeft de dichter eksistensrechtvaardiging. Ethies is de dichter niet door het thema, maar enkel door zijn standpunt tegenover de fenomenaliteit. Ethiek ligt in het streven van elk kunstenaar: streven naar ontindividualisering.
Zo zijn er ook nog de beschouwingen van H. Marsman, I.K. Bonset met GRONDSLAGEN TOT EEN NIEUWE VERBEELDING [1921] en TOT EEN CONSTRUCTIEVE DICHTKUNST [1923], Wies Moens, Paul van Ostaijen die in NOGMAALS POËZIE [1925] alleen Burssens als zijn kameraad erkent 'omdat hij, als ik, met woorden speelt als een jongleur met vuurfakkels'. En dan hebben we uiteindelijk ook nog Jan Demets, Jan Engelman & Albert Kuyle, I. Stam-Lebeau die, als laatste, zijn artikel als volgt eindigt: 'Uit de bewuste vernietiging der Schoonheid - en de daaruit groeiende bewuste opbouw, zal de nieuwe dichtkunst ontstaan.'
Dan dada doe uw werk! is het laatste deel in de Dada-reeks van Uitgeverij Vantilt. Eerder verschenen Tenderenda de Fantast van Hugo Ball, In den beginne was Dada van Raoul Hausmann, 7 dadamanifesten van Tristan Tzara,* En Avant dada* van Richard Huelsenbeck, Een avond in Cabaret Voltaire van Hans Arp e.a., Jezus Christus Quibus van Francis Picabia en Apologie van de luiheid en Pan Pan voor de Poeper van de Neger Naakt & Bar Nicanor van Clément Pansaers. Geweldig wat deze uitgeverij produceert.
Dan dada doe uw werk zou ieder dichtminnende en -schrijvende moeten hebben.
Wat deze bundel zo uniek maakt is niet alleen de bloemlezing maar ook het allerlaatste deel:
Nawoord, literatuur, dichters en bronnen dat zicht uitstrekt op vijf en twintig pagina's. Een overzicht dat veel duidelijk maakt over een tijdspanne in de poëzie waar we weinig van weten. De samenstellers van deze bundel geven in het hoofdstuk VERDER LEZEN een geweldig overzicht van alle werken over de Historische avant-garde in Nederland en België en over de Europese historische avant-garde; en als laatste over de DICHTERS EN BRONNEN zodat je precies weet wie ze allemaal zijn, deze vijftig bekende en onbekende dichters. En al bladerend door het dadaboek op zoek naar weer een nieuw gedicht weet je dat het nooit verveelt. Het is alsof je in een vliegmachine zit en van boven naar een woordenterrarium kijkt dat in de rondte draait of zich laat liggen in alle mogelijke posities van taalelementen, door elkaar heen, boven of onder elkaar; of weer gaat staan met strepen ertussen. Alles lijkt mogelijk in deze draaidans van woorden die heel vrolijk maakt.
En dan die prachtige afbeeldingen met tekst erbij van Marc Eemans die wellicht niemand kent en sterk aan Magritte doen denken.
Voor nog geen twintig euro zo'n inspirerend en vrolijkmakend dadaboek. Ik zou het niet laten liggen.

Tenny Frank

2 december 2015

Gedicht verschenen in Almanac of the International Surrealist Movement, Brumes Bondes 2014

Ce qui sera

Époque

Viens rêver d'étincelles dans mes bras
Dire non, dire oui, dire n'importe quoi.

Époque accaparée de jeunesse ambulante
Époque grouillante de tumultes auréolés
Époque dévorée de gardes du tout pour soi
Époque grinçante d'un monde en désarroi

Époque envahie de gangrène religieuse
Époque glacée de destructeurs amoureux
Époque ébahie de platitudes consumées
Époque amputée de vierges souillées

Époque fourmillante d'envies d'or noir
Époque invétérée de machines à savoir
Époque scintillante de foyers grignotés
Epoque prosternée devant qui n'existe pas

Époque
Sache que Nature se fâche





Tenny Frank

22-08-2013

Famille humaine: gedicht gepubliceerd in surrealistisch Braziliaans tijdschrift A Phala. vol.2

Famille humaine

Dans la carapace de mon crâne flottent
des millions de têtes de l'animal humain
en attente de ce qui va venir, le nez en alerte,
se déplaçant midi sonnant le long de vitrines
d'oiseaux-mannequins pour avoir des choses
de la vie dont ils ne sauront quoi faire
juste un machin chouette à emmener pour soi.

Je rôde dans ce tourbillon de visages défaits
quand se lève une pensée assise par terre
qui, comme un porc-épic rongeant fenêtres
façades et auvents d'un très bel appartement,
va dépasser mon entendement compatissant
en voyant bras et jambes de la foule gigoter
et une mer tourbillonnante engloutir l'espèce.

Soupe de poissons insipide dont il ne reste
que des arêtes aigus pour poinçonner
d'un numéro divers la marchandise mortelle
qui naviguera désormais sur tapis et rideaux
toiles et caleçons de la mappemonde terrestre
Il ne restera rien qu' un os brisé en morceaux.

Miettes de la fortune représentée dès lors
les yeux bandés sur une roue qui tourne
qui tourne sur elle-même, telle une toupie,
bel objet pour êtres jeunes pas encore nés
et la société dorée, affamée, bouffe avidement
l'humanité, riant à en mourir à gorge déployée.















Wilfredo Lam, La familia, 1938