30 oktober 2015

Over Esther Jansma, Else Starkenburg, Hagar Peters

Bericht uit de boekhandel

Tenny Frank over enkele afgeprijsde bundels

Drie dichteressen van dezelfde generatie. Van ouder naar jonger: Esther Jansma, Ilse Starkenburg en Hagar Peeters. Drie heel bijzondere vrouwen. Esther Jansma is in december 1958 geboren. Zij is dichteres en archeologe, gespecialiseerd in houtonderzoek, waaronder datering van de groeiringen in bomen. In 2007 werd ze benoemd tot bijzonder hoogleraar dendrochronologie en paleo-ecologie aan de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht. Zij debuteerde in 1988 als dichteres met de bundel Stem onder mijn bed, waarin een soort archeologie van het eigen persoonlijk leven wordt bedreven en herinneringen aan overledenen in rationele gedichten worden opgeroepen. In 1999 werd haar bundel Hier is de tijd bekroond met de prestigieuze VSB-Poëzie prijs. Uit deze bundel kies ik een paar gedichten: 'Dit hier':
Je loopt op het strand: de zee, de einder,
het geluid dat de kom van de wereld
tot de rand toe vult – nee, kleiner
Je zet je schoen in het zand: koeiehuid,
geërodeerde bergen, het een laat
een afdruk na in het ander – nee, anders.
je bent ergens, het doet er niet toe
waar, altijd aan een rand, dit keer tussen
land en water, het gaat over nu – nee
je ligt op je buik. Zand zingt zich voort
zoals water, geribd. Je kiest de kleinste rib.
Berg. Je kiest de kleinste korrel. Aarde.'
Als ik dit lees, dan moet ik altijd denken aan dit citaat in haar essay 'Mag ik Orpheus zijn?': 'Gedichten zijn lucht, ze zijn adem, één bladzijde lang en dan: foetsie! Ik ben archeoloog, mijn beroep is oude rommel. Ik weet dat alles rotzooi wordt en dat zelfs die rotzooi verdwijnt.'
En: 'Draad (1)':
Ze heeft een mensje gemaakt
van draad en dat ben ik, tegelijk
ik en dunner en kleiner,
zoiets als mijn pink. Ik sta
op het balkon, laat mij
de wereld zien en zeg
ik en oefen zij en: zij
heeft voor mij een poppetje,
zij is niet mij.
Het past zo graag:
ik in mijn hand, mijn hand
in mij, ik in het nu,
nu in vandaag.
Als je deze regels leest, dan is de vraag: 'wat het betekent om "ik" in een gedicht te zeggen, mag een tekst worden herleid tot de persoon van de maker, in hoeverre wordt wat wij "het leven" noemen bepaald door wat we hebben gelezen, zijn er grenzen aan de verbeelding en waar zouden die dan moeten liggen, wie bepaalt wat wel en niet mag of kan in een tekst?'
Want de interpretatie van haar gedichten worden vaak geijkt aan enkele feiten die men over de dichteres weet: haar beroep als archeoloog en het verlies van twee van haar kinderen. Interviewers komen daar altijd op terug. Haar weigering om geïnterviewd te worden over de dood van haar kinderen is begrijpelijk want zij vindt dat: 'Het "lyrisch ik" spreekt met de stem van Orpheus.' De tekst laat in het midden of het de stem is van een man, een vrouw of een kind. Zij eist de vrijheid op om gedichten te schrijven die los staan van haar tijd; en dat maakt haar poëzie interessant omdat er andere lagen zijn dan alleen het autobiografische.
Ik vind haar gedicht 'Asiel' heel mooi, en op alle tijden van toepassing:
Ingeslapen, in een landschap gestaan
met jou, een nacht en een zee
om ons heen, gepraat met douaniers,
papieren getoond – of wij daar
kort desnoods mochten zijn?
Geroken aan een jas als een waakhond
en verdwaald gezwommen
in een mond vol nee, traag, bijna
slaperig; wie daarin zinkt, vervalt.
Gevlucht het land af, bang
geweest: ik in ik, jij in jij naast mij
in het water. Zee opgedronken
en veelvoud vergeten. Geen kust hier.
Nu langzaam. Geen later.
Geen wonder dat zij met deze uitzonderlijke bundel de VSB prijs kreeg.
De andere bundel die wij voor 6,50 euro aanbieden is een tweede druk uit 2001 met de naam Dakruiters. Twee recensies las ik hierover: één uit Meander van Bert van Weenen, zeer negatief. Deze man is een Nederlandse auteur en poëziecriticus. Hij begint al meteen: 'Niet iedereen kan met filosofische poëzie goed uit de voeten.' En dan krijg je een heel gezeur over wat in die bundel niet deugt. Ik ben het daar absoluut niet mee eens. Over de indeling van deze bundel in drie hoofdstukken: 'Hebben', 'Voetlange vloertjes' en 'Duizend' kun je bezwaar hebben, maar ik vind dat de tweede recensie van Elke Brems, gepubliceerd in Ons Erfdeel, Jaargang 44, 2001, recht doet aan Jansma's poëzie. In een opzicht heeft Brems gelijk als zij schrijft: 'Dakruiters is niet erg coherent, doordat twee van de drie afdelingen ook al afzonderlijk gepubliceerd werden, maar dat neemt niet weg dat er veel moois in staat.'
De eerste reeks uit deze bundel getiteld 'Hebben' verscheen in 1999 als een bibliofiele uitgave. Dit zijn allemaal gedichten over rozen, een lyrisch symbool bij uitstek. Maar Jansma stelt dat laatste zelf ter discussie in het gedicht 'Aardappelen zijn belangrijker dan rozen' waarvan de eerste strofe luidt:
behalve in gedichten, daar zijn rozen belangrijker
terwijl het een misverstand is te denken dat knollen
die knobbelige buidels en buikjes vol zetmeel
lyrisch minder geschikt zouden zijn.
De tweede reeks 'Voetlange vloertjes' gaat over de liefde in bijvoorbeeld 'Brief' waarvan ik de twee laatste strofen citeer:
stilte, achter mijn raam
in de lucht een vliegtuigje, hier
in de kamer steeds meer
schaduw – ik wil deze dag terug,
mijzelf bewaren: meisje met brief.
Daarom open ik je brief niet.
'In de vier gedichten "Sjaantje en de ruimte" gaat het over de menselijke ervaring van ruimte en hoe de liefde de ruimte afbakent. Sjaantje heeft een huis, maar zij is in haar eentje niet in staat dat huis bewoonbaar te maken', schrijft Elke Brems en zij citeert de regels: 'De wind giert erdoorheen / maar het is de wind niet, het is willen / dat je daar bent.' In het derde gedicht vind ik wat Brems zegt over de regel: "Zo kunnen ze als de noodvoorraad van kleine/ dieren helemaal door elkaar heen tegen elkaar aan liggen slapen” een mooi voorbeeld van overeenkomst tussen vorm en inhoud: de woordverhaspeling waar je als lezer bijna over struikelt, beeldt de verstrengeling van de geliefden uit.'
In de laatste reeks getiteld 'Duizend' schetst Jansma over duizend jaar naar aanleiding van het nieuwe millennium in een aantal historische anekdotes de wreedheid en grilligheid van het menselijk bestaan. Ik vind deze reeks zeer de moeite van het lezen waard. Maar leest u deze bundel zelf maar. Op onze site kunt u zien wat wij van deze dichteres nog meer hebben.
Ilse Starkenburg, 26 april 1963 geboren te Dieren. Ze woonde in Holwerd waar zij leerde schrijven in het Fries; daarna in Zevenaar, Groningen en Amsterdam. In Groningen begon zij eerst, in 1981, aan een studie Nederlands, maar verruilde die voor filosofie. Daarna heeft zij besloten zich te specialiseren in de analytische taalfilosofie. Else Barth, een Noorse professor, heeft haar geïnspireerd. Toch koos zij voor de poëzie, en niet voor de wetenschap. Tijdens haar studie stuurde zij enkele gedichten naar het literaire tijdschrift Maatstaf, die meteen werden geplaatst door Theo Sontrop, dichter en ook directeur van De Arbeiderspers.
In 1990 verscheen haar eerste dichtbundel Verdwaald ontwaken, daarna verscheen in 1995 Afspraak met een eiland. Toen is zij verhalen gaan schrijven, De blinde vlek op de kaart, maar keerde weer terug tot de poëzie met In plaats van alleen (2003) en Gekraakt klooster (2007). De laatste hebben we bij Perdu zowel antiquarisch als nieuw. Wat leuk is om te weten, is dat zij in Utrecht enige tijd in een kraakpand heeft gewoond. Ook in Amsterdam woonde ze in een kraakpand, schuin tegenover het Concertgebouw. Hierna is ze verhuisd naar de Zeeheldenbuurt, waar ze nu nog steeds woont. Haar werk is in talloze bloemlezingen geplaatst en in veel tijdschriften als Tirade, Hollands Maandblad, Krakatau, Ballustrada, Bunker Hill, Signum Blätter für Literatur und Kritik, De Poëziekrant en Revolver. Daarnaast is Starkenburg lid van de PEN-Amnesty groep, die zich actief inzet voor bedreigde, vervolgde schrijvers over de hele wereld; en ze is een van de dichters van dienst in het project 'De Eenzame Uitvaart' in Amsterdam.
De bundel die het meest mijn aandacht trok, is in plaats van alleen, in 2003 door De Arbeiderspers uitgegeven. Ook vond ik de tekeningen van Timon Hagen erin erg aardig. Je leest hierin een verlangen naar contact met de dingen, bijvoorbeeld in het gedicht 'ledikant':
in mijn bed
uit de rommelwinkel
fluisteren binnenboord gebleven stemmen
over wat niet werd prijsgegeven
wat mijn oma bijna toonde
toen zij zo langzaam
met een stoffige zonnestraal
meeliep
naar de kast
in de hoek
van de achterkamer
ik dacht: nu komt het uit
er kwam alleen een eierdopje
te voorschijn
nu kruip ik in
mijn oude, nieuwe bed
kussens ruisen zacht
warme adem in mijn oren:
ik ben dichtbij.
Het lijkt heel simpel, maar is het dat wel? Of is het een gesloten wereld met geheimtaal? La question se pose. Is het een zoektocht naar zichzelf, zoals in het eerste gedicht uit deze bundel 'de stille plaats' waar wij lezen:
hier zit ik dan
dacht ze
ik heb nog niets gezegd
op mij komt het aan
als een van hen
mijn kant op keek
zou ik wel zeggen
wat ik ervan vind.
En in 'detective':
de eerste keer
ben je altijd een beetje blind
je vergeet nog niet
naast wie je wilt zitten
waar je wilt wonen
wat je kunt lezen
( …)
het is het eerste boek
dat je leest
en je bent niet alleen maar lezer
je neemt het verhaal mee
zin voor zin
tot in je dromen
blijf je medeplichtig.
Annette van den Bosch bespreekt in Meander van 29 februari 2004 deze bundel en zegt: 'Haar wereld lijkt dromerig, een sprookjesland, waaruit ze met verwondering naar de haar omgevende buitenwereld kijkt.' Zij vindt dat elk gedicht tot reflectie kan leiden en tot een bespiegeling van de mens in zijn eenvoudigste vorm. Daar ben ik het helemaal mee eens.
Hagar Peeters (1972) is de jongste van de drie. Zij woont in Amsterdam en is de dochter van de socioloog en journalist Herman Vuijsje. 'Gedichten worden mij als het ware ingefluisterd. Iets neemt het van me over. Alsof iets in mij al weet wat er in mijn gedachten ligt.' Dit lezen wij in het interview in Trouw van 16 april 2011. Haar eerste dichtbundel Genoeg gedicht over de liefde vandaag (1999) werd meteen genomineerd voor de NPS Cultuurprijs. In 2003 verscheen haar bundel Koffers zeelucht bij De Bezige Bij. Deze tweede bundel waarover ik het zal hebben werd bekroond met de Jo Peeters Poëzieprijs en de J.C. Bloemprijs. Hij werd meerdere keren herdrukt, met onder andere een CD waarop ze haar gedichten voorleest. In het tijdschrift Ons Erfdeel, jrg. 48, 2005 schrijft Hans Groenewegen: 'De tweede bundel van Hagar Peeters, sluit in vele opzichten bij haar eersteling aan. Zo krijgt een van de mooiste gedichten uit het debuut opnieuw gestalte in het titelgedicht van de nieuwe bundel. Het eerste gedicht evoceert als een jeugdherinnering "De zee, de zee, de zeeeeee" als de onbereikbare wijdte waarnaar het verlangen van het kleine meisje uitgaat. Noch haar vader, noch haar moeder neemt haar ooit mee naar zee. Iedereen trekt naar de vrijheid, impliceert het gedicht, maar: "In de zomer bleef ik achter / in de stad."
Over het gedicht 'De grote trek': ‘Ik zag de overburen op een ochtend / hun koffers zeelucht pakken.’ schrijft Groenewegen: 'Het beeld balt veel samen. De gebruikte koffers worden elk jaar tevoorschijn gehaald. Ze waren nooit echt leeg. Ze bevatten de zeelucht van een vorig jaar. Ze bevatten het geheim van wijdte en vrijheid. Nu worden ze volgestopt met kleren en parafernalia om hun in herinneringen vervatte belofte van nieuw geluk in te lossen. En het meisje aan de overkant drukt haar neusje tegen het vensterglas en voelt zich gevangen.
Halverwege sloeg de zon
zijn schaduw in het aquarium van onze etage
waar ik tegen het glas gedrukt steeds bleker
hun verdwijning na bleef staren
tot ze de hoek om waren van mijn geheugen.
'Om de afstand tot de voor haar onbereikbare zee te benadrukken valt het woord "aquarium". De slotstrofe beschrijft hoe de moeder van de verteller haar vergeefs troost:
Op de kust, zei mijn moeder later, zijn ook zij uiteengeslagen.
Wel bleven ze er wonen, nog een tijdje,
in lichte bunkers met open ramen.
Ja, de buren die altijd naar zee gingen zijn ook gescheiden, maar Peeters laat in deze strofe ook uitkomen dat deze buren toch zijn gebleven. Koffers zeelucht bestaat uit vijf hoofdstukken. De middelste, 'Als ooit', bevat met meer dan twintig gedichten, bijna evenveel gedichten als de vier andere. De meeste daarvan zijn liefdesgedichten. Groenewegen schrijft: 'De vrije beschrijving van de lichamelijkheid van de liefde is denkelijk het meest onderscheidende kenmerk van de poëzie van Hagar Peeters. Oog, huid, mond, tong, vingers, holten - binnenkant en buitenkant van het lichaam herinneren zich in treurnis het lichaam van de geliefde of verlangen ernaar. Het is vreemd om te zeggen, maar haar poëzie doet je je realiseren dat dit een van de weinige keren is dat de liefde exclusief vanuit het perspectief van een vrouw is beschreven, zonder dat de lichamelijke ervaringen zijn gedeseksualiseerd tot abstracties als "raak me aan". Dat is wellicht wat zoveel lezers heeft aangetrokken.
Perdu heeft een tiental bundels van deze dichteres, waarvan drie antiquarisch; en die zijn niet zo duur.
Tenny Frank

Geen opmerkingen:

Een reactie posten