De
verloren bundel van de maand september
Op
18 september zal Perdu ons verwennen met Paul Rodenko (1920-1976).
Poëzie Experiment? Dichters zullen ons op het openingsprogramma van
het nieuwe seizoen de vraag voorleggen: Wat is experimentele poëzie
aan de hand van de bundel met de sprekende titel Met
twee maten. Van
deze auteur heb ik de drie dichtbundels: Gedichten,
bij
de Windroos in 1951 uitgekomen; stilte,
woedende trompet
bij Bert Bakker in 1959; en de tweede druk van
Orensnijder
tulpensnijder
uit
1973 bij de Harmonie. De laatst genoemde bundel omvat zes
hoofdstukken: Kamerpoëzie
(1944-1947),
Arabisch
(1947-1950),
Silte,
woedende trompet, Hij, Brandpunten, Verspreide gedichten en
Kleine
haagse suite, een
toegift..
Hierin
vond ik een oud krantenknipsel van Hans Warren uit
Vrij
Nederland,
gedateerd
26
juli 1975.
Dit
bericht wekt al meteen bij lezing ieders belangstelling: “Rodenko
schreef in 1944 reeds gedichten die voor die tijd, en zeker in
Nederland, ultra-modern waren, en die reeds volkomen in praktijk
brachten wat de Vijftigers nastreefden en dachten te ontdekken.”
Verder lezen we dat Gedichten
uit 1951 zeer gewaardeerd werd, zijn tweede bundel nauwelijks. Hij
was vooral bekend als essayist met zijn bundels
Nieuwe
griffels, schone leien uit
1955;
Gedoemde dichters,
van
Gérard de Nerval tot en met Antonin Artaud, een
bloemlezing van
les
poètes maudits
door
hem
samengesteld
en ingeleid,
in
1957 door Bert Bakker uitgegeven. Wij weten dat van hem vijftien
andere bundels in de Nederlandstalige boekenreeks van de Ooievaartjes
van Bert Bakker zijn verschenen, waaronder Tussen
de regels, Wandelen en spoorzoeken in de moderne poëzie
(1956) en
Voorbij
de laatste stad
over
het gehele oeuvre van Gerrit Achterberg (1955) .
Vreemd
dat deze juweeltjes in mini-pockets zijn uitgekomen en dat nergens zo
goed is geschreven over bijvoorbeeld 'Experimentele Poëzie'
waarin
wordt uitgelegd dat deze term in 1949 is gelanceerd door een kleine
groep Amsterdamse dichters, namelijk Jan Elburg, Gerrit Kouwenaar,
Lucebert en Campert, die aansluiting zochten bij de Cobra groep. In
bredere zin spreekt men natuurlijk van 'experimentele poëzie'
wanneer de constructieve waarden van klank, beeld en metrum die van
de levensbeschouwelijke boodschap domineert. Dat weet iedereen wel
zo'n beetje. En ja, dan schrijft Rodenko dat Gezelle als de eerste
avantgardist kan worden beschouwd.
Maar
mij interesseert vooral zijn poëzie en zijn ontwikkeling van
existentialist tot surrealist.
Over
het poëtische oeuvre van deze dichter is geschreven door Koen
Hilberdink.
Ik
ben een vreemdeling. Ik sta apart.
Een
biografie van Paul Rodenko
(1920-1976) dat
in 2000 bij Meulenhoff
is uitgebracht, 439 pagina's dik. En door Odile
Heynders,
Langzaam
leren lezen. Paul Rodenko en de poëzie dat
in 1998 bij Syntax Publishers in Tilburg uitkwam.
Beiden
analyseren de gedichten – een zestigtal – van de drie boven
genoemde bundels en beginnen met het eerste gedicht uit de bundel van
1951. Een opvallend gedicht:
Medespelenden:
Jij
Ik
de Spiegel
de Stoelen
de Tafel
het Venster
de Klok
de Deur
de Traagheid
het
Zwijgen
Wat
wil R. met zo'n gedicht? Zich opsluiten met twee personen, zes
voorwerpen en twee
fenomenen.
Spelen zij samen of zijn ze in het leven van de dichter verdoemd tot
elkaar?
'jij'
en 'ik'. Dat is niet zo vreemd. In de lyriek spreekt de dichter vaak
zijn gemoedstemming
uit
tegen een 'jij'. De zes voorwerpen vallen op door hun
alledagelijksheid en van de twee fenomenen trekt de eerste je
aandacht: gaat het om traagheid van schrijven? Het tweede
is
minder vreemd want treedt regelmatig op in de moderne dichtkunst.
Heeft de poëet hier impliciet zijn schrijversopvatting geschetst?
In het gedicht DICHTERSHAP
dat
daarop volgt is de derde strofe wat dit betreft het interessantst:
(…)
neemt
de dichter, als een kil lancet,
met
tegenzin de pen ter hand:
het
blad kijkt hem venijnig met
gelei-gesteelde
ogen aan.
Nog
aarzelt hij. Het licht
wordt
wezenloos als traan;
de
stilte staat pal op zij borst gericht.
Dan
krast hij stom de woorden neer
(één
woord per uur),
waarin
de dingen als een zweer
moeizaam
etterend opengaan.
“Hier
moet de dichter zijn pen hanteren als het vlijmscherpe mesje van een
chirurg.” schrijft
de
filosofe Odile Heynders in haar essay over R. en ik citeer: “Dit
mesje is als Plato's pharmakon tegelijk geneesmiddel en vergif: het
maakt kapot om te genezen. 'Destructie
is constructie',
schreef Rodenko in zijn essays. De dichter schrijft met tegenzin en
beschouwt het papier als zijn vijand. Uiterst langzaam, terwijl het
licht en de stilte hem zwaar vallen, krast hij een woord op het vlak.
En na dat woord een volgend, heel langzaam, één per uur.
Uiteindelijk is er dan geen mooi gedicht ontstaan, maar zijn er
zinnen tot stand gekomen die vies zijn als een openbarstende zweer.
Het gedicht is niet vanzelf te voorschijn gekomen, maar met pijn en
moeite gemaakt.” Zij schrijft over deze bundel die uit twee
afdelingen bestaat: Kamerpoëzie
(1944-1947)
en Arabisch
(1947- 1950) waarvan
de eerste afdeling uitdrukking geeft aan een existentialistische
levensbeschouwing en de tweede gedichten bevat van meer experimentele
aard."
Deze
twee onderstaande gedichten doen inderdaad veel denken aan L'étranger
van
Camus:
VREEMDELING
Ik
ben een vreemdeling.
Ik
sta apart.
Elk
ding
zwelt
tot een klam gezicht.
Ik
tors het licht.
Het
is stijf als een drenkeling.
Ik
ben alleen.
Mijn
moegerekte hart
staat
steil gericht:
een
meterhoge klarinet.
Maar
geen geluid haalt grond in het
star
zwijgen om mijn heen.
En
de tweede strofe van dit gedicht schetst 'de dichter' liggend
'geketend
in het zand'.
STRAND
Ik
lig geketend in het zand
en
hoor het bonzen van gitaren
tegen
de deuren van de nacht
en
hoor je hoge hese praten.
Je
lijf staat donker in het licht.
Ik
ruik de brandlucht van je schaduw
en
voel
een onderhuidse pijn.
Je
benen zijn twee zwartgeblakerde pilaren
in
een vergane stad.
Misschien
is het voor u interessant om te weten met wie wij precies te maken
hebben.
Paul
Thomas Basilius Rodenko is op 26 november 1920 in Den Haag geboren.
Hij heeft een Russische vader (Iwan Rodenko, ingenieur) en een
Anglo-Nederlandse moeder (Adriana Maria Helena Sheriff).
Hij
trouwt op 16 mei 1953 met Albertine Henriette Schaper ('Jettie'), die
onder het pseudoniem Juliette Hoornbeek publiceert. Uit dit huwelijk
worden een zoon en een dochter geboren. Hij brengt zijn jeugd in Den
Haag door waar hij in 1934 het Haagse gymnasium bezoekt nadat hij
zijn lagere school in Riga (Estland) had gevolgd. In 1943 duikt hij
onder. Hij bestudeert gedurende enige tijd litteratuurwetenschap en
Slavische talen in Leiden, daarna psycholgie in Utrecht; en schrijft
dan zijn eerste verzen in clandestiene tijdschriften Maecenas
(Den
Haag)
en
Parade
der profeten
(Utrecht).
Deze
bladen werden na de bevrijding voortgezet in een van de eerste nieuwe
naoorlogse letterkundige tijdschriften, Columbus.
In
dit tijdschrift verschijnt in nr.1 zijn gedicht Wandelingen
en
in nr.3 Nacht
en
Bommen
uit
Kamerpoëzie.
En boeiend is beslist vooral het laatst genoemde gedicht doordat R.
in de slotstrofe van dit vers de techniek van het tegengestesde
gebruikt om het lawaai van inslaande bommen een
vervreemdingseffect te geven; want wat opvalt is de stilte en de orde
der dingen. En dan de rode vlag die niet door mensenhanden maar door
huizen wordt opgehesen. Rood van de inslaande brand of rood van de
victorie? En dan te weten dat het huis van de Rodenko's in Den Haag
bij het bombardement helemaal werd vernietigd en dat een deel van
zijn huis in Zutphen door een brand in vlammen is opgegaan.
BOMMEN
De
stad is stil.
De
straten hebben zich verbreed.
Kangeroes
kijken door de venstergaten.
Een
vrouw passeert.
De
echo raapt gehaast
haar
stappen op.
De
stad is stil.
Een
kat rolt stijf van het kozijn.
Het
licht is als een blok verplaatst.
Geruisloos
vallen drie vier bommen op het plein
en
drie vier huizen hijsen traag
hun
rode vlag.
Rodenko
brengt meteen na de oorlog enkele jaren in Parijs door, waar hij zich
intensief met het surrealisme en het existentialisme bezighoudt; hij
is zich al voor het optreden van de Vijftigers bewust van de gevolgen
van de Tweede Wereldoorlog op de literatuur. Zijn essays getuigen van
een buitengewone eruditie. Door zijn veelzijdige belezenheid en
zelfstandige verwerking van de Europese poëzie in het algemeen, weet
hij de vernieuwingen in de Nederlandse poëzie in de jaren vijftig
moeiteloos te plaatsen in een breder Europees verband. Beroemd worden
dan zijn beschouwingen over onder anderen Gerrit Achterberg en Hans
Lodeizen. En hij vertaalt uit het Russisch, Frans, Duits en Engels en
kent de poëzie uit deze talen maar al te goed. Tot
1951 is hij ook redacteur van Columbus;
het tijdschrift waarin veel van de zogenaamde 'experimentele'
dichters, de
vijftigers,
hebben gepubliceerd.
We
lezen in de biografie van Koen Hilberdink het volgende: "Willem
Frederik Hermans, mederedacteur van Podium
en in die jaren ook bondgenoot van Rodenko, schreef in 1963 in
Mandarijnen
op zwavelzuur:
“Paul
Rodenko was in 1946 onbetwistbaar de meest experimentele van alle
dichters die toen in hoofdzaak sonnetten bakten. Hij was bovendien
van alle personen die ik in die tijd ontmoette, degene met de meest
interessante belezenheid. Ik bewonderde Paul. Zijn eerste gedichten
bewonder ik nog altijd"
Het aardigste stuk over deze schrijver is eigenlijk te lezen in het het dikke rode boekje dat Meulenhoff in 2012 uitbracht onder de titel: Piet Calis, Literaire vriendschappen en andere misverstanden; bijvoorbeeld dit: 'Toen ik in 1963 in zijn huis in Den Haag uitgebreid met hem sprak over zijn poëzie, vertelde Rodenko me: "Wat mijn gedichten betreft heb ik grote invloed ondergaan van Paul Klee als schilder." Klee is voor hem iets 'als marihuana voor een jazzmusicus'. En we lezen dat voor hem het maken van een gedicht 'een soort yoga-oefening is. 'je begint ergens onderaan en moet met behulp van een voortdurende concentratie een heel ander punt bereiken. Dat gebeurt door het tegen elkaar afwegen van woorden en beelden. Daardoor bereik je een andere staat van bewustzijn.' Ik moet hieraan denken als ik in de afdeling Arabisch het gedicht DE DICHTER lees waarin hij de dichter heel beeldend beschrijft, heel anders dan in DICHTERSCHAP uit Kamerpoëzie. Ik citeer de eerste drie strofen en de laatste:
Wijd
strekte hij zijn armen uit
enorme
wijzers
en
sprak:
Ik
ben uw klok
Ik
ben uw tijd
en
sprak:
ik
ben uw eenzaamheid
Ik
ben
de
roerdomp van uw spiegel
de
schaduw van uw nieren
de
zwerfsteen van uw woorden
de
kikvors van uw dijen.
(....)
Zo
hebt gij mij herkend.
Zo
ben ik in uw bloed geënt:
uw
koorts
uw
lek
uw
wonde
Ik
uw
dichter.
"De
eerste strofe roept de tekening van Leonardo da Vinci van de uomo
universale
in herinnering: de bijna aan God gelijke man die met zijn armen en
benen gespreid in een cirkel staat.
De
dichter in dit gedicht heeft bepaalde universele krachten.
'Ik
ben uw klok'. Hij
ziet het als zijn opdracht om de lezers/toehoorders te tonen op welk
moment zij leven. Maar hij is meer. In de derde strofe ontwerpt de
spreker ook allerlei absurde beelden om daarmee aan te geven dat hij
alles is waartoe de taal hem in staat stelt. En juist in dat alles
kunnen
zijn èn in het tegenstrijdig zijn, is hij te herkennen als dichter:
‘Zo heb ik u herkend. / Zo hebt gij mij herkend’." Dit zegt
Hilberdink over dit gedicht en hij vervolgt: 'Meer dan de Vijftigers
haakt hij aan bij de Franse en Angelsaksische modernistische
poëtische traditie van zowel surrealisme als intellectualisme.
Rodenko experimenteert met het woord, maar doet dit, in vergelijking
tot bijvoorbeeld een dichter als Lucebert, minder als taalvernieuwer
dan als taalgebruiker, dat wil zeggen dat in zijn werk geen
neologismen worden ontworpen en aanmerkelijk minder absolute
metaforen voorkomen. Ook valt op dat veel van deze gedichten
contemplatief zijn: er ligt een filosofische gedachte ten grondslag
aan de esthetische en intellectuele communicatie die de dichter tot
stand wil brengen."
Stilte,
woedende trompet
was
geschreven in opdracht van de minister van O.K. en W.
en
is in 1959 gepubliceerd door Bert Bakker / Daamen N.V. in Den Haag.
Deze bundel is opgebouwd uit vijf cycli: ‘Het
strelende’,
‘Het
stromende’,
‘Tweekoppige
zomer’,
‘Schouwspel
voor niemand’
en ‘Besneeuwd
landschap’.
Hier gaat ook weer een programmatisch gedicht vooraf, getiteld ROBOT
POËZIE,
dat een soort oproep aan de dichtkunst zelf is. Ik citeer het in z'n
geheel:
Poëzie,
wrede machine
Stem
zonder stem, boom
Zonder
schaduw: gigantische
Tor,
schorpioen poëzie
Gepantserde
robot van taal-
Leer
ons met schavende woorden
Het
woekerend vlees van de botten schillen
Leer
ons met nijpende woorden
De
vingers van 't blatend gevoel afknellen
Leer
ons met strakke suizende woorden
De
stemmige zielsbarrière doorbreken:
Leer
ons te leven in 't doodlijk luchtledig
De
reine gezichtloze pijn, het vers
Het
is alsof de taal in de mens moet gaan zitten en zijn ledematen en
organen moet aantasten. De dichtkunst met zijn emoties en gevoelens
maakt plaats voor een poëzie die als een robot de mens leegzuigt en
pijn moet doen. Ligt hier een filosofische gedachte aan ten
grondslag? Moet poëzie pijn doen?
"Echte
poëzie heeft met waanzin en dood te maken, je moet het gevoel hebben
dat de dichter ieder ogenblik gek zou kunnen worden of zelfmoord
plegen".
Dit
antwoordt Rodenko in het interview met Van Deel en Fokkema een jaar
voor zijn dood, als hem gevraagd wordt wat ‘echte’ poëzie is. In
vele essays heeft hij uitgelegd dat deze visie voor dichters als
Baudelaire, Apollinaire en Artaud de drijfveer is geweest achter hun
werk. Veel aandacht heeft hij geschonken aan de paradox dat de dood
met dichten samenhangt, dat door het dichten de dood op afstand wordt
gehouden, en dat de dichter alleen leeft als hij schrijft.
Ik
wil eindigen met het gedicht AFSCHEID
dat
ik surrealistisch vind en dat door zijn ritme en herhalingen een
liedje had kunnen zijn. Dit eerste gedicht van deze cyclus getiteld
Schouwspel
voor niemand staat
hieronder:
Straten
van tempera
Wolken
van tin
Op
de buik van de dag
Kruipt
een eenzame spin
'k
Draag de horens der stilte
Mijn
handen verschroomd
Je
staat in mijn bloed
Als
een apebroodboom
Straten
van tempera
Wolken
van tin
Niets
heeft er een einde
En
niets heeft een begin
De
bal van je adem
Op
't hete perron
Ligt
naakt op mijn tafel
Ondragelijk
rond
Mijn
hart is een boek
In
een taal zonder zin
Op
de buik van de dag
Kruipt
een eenzame spin
Paul
Rodenko heeft als dichter altijd een aparte plaats ingenomen: "Ik
ben een vreemdeling. Ik sta apart." Hij is nooit als een
existentialistisch dichter erkend en hij staat eigenlijk heel eenzaam
in Poëzieland. Maar de thematiek van zijn gedichten heeft vaak iets
met lichaam of bestaan te maken; en ook in de latere gedichten zoals
het gedicht hierboven maakt hij gebruik van surrealistische
voorstellingen die vanuit het onderbewustzijn een heel eigen lading
krijgen. Zijn manier van schrijven doet eenvoudig aan maar de beelden
die hij gebruikt krijgen altijd iets verrassends en iets heel eigens
dat met onze existentie te maken heeft: "Niets heeft er een
einde ? En niets een begin."
Rodenko,
de eenzame vreemdeling die altijd een Rus heeft willen zijn en met
geen dichter te vergelijken is, vind ik bovenal een
existentialistisch dichter die in zijn latere
gedichten interessanter wordt omdat het lijkt alsof hij zijn geest de
vrije loop laat, zijn verstand vaak onderdompelt in de wateren van
het onderbewuste; dan komen stromen van zinnen, ideeën en beelden in
hun naakte oorspronkelijkheid naar boven zonder interpunctie. En de
lezer
laat
zich meeslepen in zijn schrijverswereld over 'taal' en 'woorden' met
mooie autonome
gevoelsvoorstellingen.
Weet u wat zijn pseudoniemen zijn? Raoul
Donek en Juan Paro.
En:
DE
TAROT
is een unieke bundel van Paul Rodenko's gedichten, uitgegeven
door
BZZTôH te 's-Gravenhage. Het is eigenlijk een fotografische herdruk
van
het
boekje dat in 1978 verscheen in een oplage van 15 exemplaren,
gedrukt,
gezet
en typografisch verzorgd door André Kerkhoven. In 1975 begon Rodenko
met
het samenstellen van deze bundel. Bij zijn overlijden op 9 juni 1976
was
slechts
een gedeelte klaar. Jettie Rodenko heeft de bundel voltooid met
gebruik-
making
van Orensnijder
tulpensnijder uit
1975, Echte
poëzie is spelen met vuur,
een
interview met P.R. door Van Deel en Fokkema in de Revisor
van
februari 1975
en
de bundel Op
het twijgje der indigestie in
1976 gepubliceerd door Meulenhoff.
Dit
wordt ons meegedeeld aan het slot van deze prachtige uitgave uit 1979
die wij
u
voor 10€
aanbieden. Op pagina 7 legt Rodenko uit wat De
Tarot is:
“een magisch kaartspel, dat de mysteriën van hemel – aarde –
mens - kosmos probeert te voorspellen of uit te leggen. “Centraal
staat de gedachte dat de(tarot) poëzie in
haar
verschillende verschijningsvormen berust op een de dichters zelf
onbewuste mythische struktuur en wel de oude vruchtbaarheidsmythe van
marteling of kruisiging, dood, afdaling in de onderwereld en
wedergeboorte.”
Bekijk
deze kaarten: de magier, de priesteres, de oermoeder, de koning, de
paus,
de
zegewagen, de liefde, justitia, de ziener, levensrad, de kracht, de
gehangene,
de
dood, bewustzijn, de duivel, destruktie, de sterren, de maan, de zon,
het laatste oordeel en de wereld. Een plezier voor het oog, deze
eenentwintig kaarten.
De
verzen, een plezier voor de geest. Naast de uitbeelding van de
wereld, bv.
dit
gedicht: “de wereld/ was onze adem, een vlammende vogel/ onze
vogel/ een
eenzame
ster/ de ster/een kleine planeet/ een gouden schommel/ voor twee .
Bedenk
dat illusie en werkelijkheid immers het onderwerp van het leven zijn
–
uw
leven – gelijk zij het onderwerp zijn van de Tarot.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten