19 oktober 2015

Gerrit Kouwenaar

Gerrit Kouwenaar


Gerrit Kouwenaar (1923-2014) ging en kwam. Zijn gezicht verdwijnt uit het straatbeeld,
maar zijn gedichten verblijven in de geest. Guus Middag heeft in de NRC van 5 september jongstleden geschreven wat het antwoord van de dichter was op de gestelde vraag 'wat het belangrijkste was waar hij als dichter in de loop der jaren achter was gekomen': “Dat je met zo iets vluchtigs als woordjes, met taal, in staat bent om even de tijd stil te zetten, iets dat menselijkerwijs onmogelijk is. Iedereen gaat dood, ook de beste dichter. Je schreef gisteren wat, je schrijft vandaag wat, je schrijft morgen wat en overmorgen verschijnt daar het oeuvre van een man die door de tijd is ingehaald. Maar als het goed is, beklijft er iets, heeft die dooie man een paar woorden achter elkaar gezet die duurzamer zijn dan alle stof.”

Op de site van Perdu kunt u precies zien wat er van G. K. te krijgen is: opnieuw in een wit jasje uitgegeven, Totaal witte kamer. Van deze - misschien wel de mooiste- bundel uit 2002 zijn maar liefst zeven drukken verschenen. Kent u het titelgedicht? Ik citeer: 
 
Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken/ nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik/
dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal/ de kamer wit maken, nu, nooit meer later/
en dat wij dan bijna het volmaakte napraten/ alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar/
dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale/ zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven/
witter dan, samen –
Van 1945 tot 1950 werkte G.K. op de kunstredactie van de communistische krant De Waarheid. Hij leerde omstreeks 1946 Lucebert kennen; met hem en Jan G. Elburg vormde hij de dichterskern van de 'Experimentele Groep Nederland', die later in de internationale Cobra-groep opging. In die roerende jaren veertig werkte hij ook voor de illegale kranten: 'Parade der Profeten' en 'Verzet en opbouw'. Hij werd gearresteeerd en belandde een half jaar in de gevangenis; zó ook zijn broer David die zelfs in het laatste oorlogsjaar in een kamp in Duitsland terechtkwam. 
David K. werkte als schilder in Bergen (NH) en overleed als negentigjarige in 2011. Sterk geslacht, die twee! Interessant vind ik wat D.K over het schilderen zegt: “Er is veel 'groots en meeslepends' te bedenken, maar om het te schilderen moet ik er zeer dichtbij staan, echt van houden. Mijn uitzicht, de tuin, mijn vrouw, dochters, kleinzoon, kat of mijn eigen spiegelbeeld”. Zijn broer Gerrit volgde ook zijn eigen weg, had 'n karakteristieke taal en droge toon, hield van alledaagse thema's; en wij kennen zijn typo- grafie zonder interpunctie en hoofdletters, behalve dan de eerste regel; en die bekende gedachtestreep aan het eind van de laatste regel. Beiden kiezen voor variaties op vertrouwelijke onderwerpen. Zijn gedicht, dus vredig de avond uit de boven geciteerde bundel voelt als een mengsel van oude waarheden en eigenwillige motieven:

Terwijl het laatste gedicht het tijdstip verteert/ staat de maker geledigd op van zijn tafel/ hij reinigt
zijn vleesmes en kijkt uit het raam/
op de sierbestrating zieltogen de bladeren/ verlost van hun zomer, de windengel hurkt/
in het eeuwige onkruid en wacht tot er tijd is/
dus vredig de avond vol afscheid en oorlog/ wereld waarheid en liefde behelzen onkwetsbaar/
hun ijzeren letters/ nu nog iets eetbaars, bloedbeuling witbrood/ dan eindelijk slapen, zwart is de mode – “

Wij weten allemaal dat de dichter deel uitmaakte van de literaire beweging 'de Vijftigers',
de nieuwe groep jonge dichters die zich verzette tegen de kunstopvattingen van hun voorgangers: 
“Er is een lyriek die wij afschaffen”, zoals we dat al weten van Lucebert en Hugo Claus. Deze mensen waren, zoals gezegd, nauw gelieerd met de Cobra groep die zegt dat echte 'vitale' kunst alleen gemaakt kan worden door 'werkelijk vrije mensen."

Die beweging reikte naar de 'totale mens', naar uitdrukking van gevoel, verstand, bewuste en onbewuste. Hebben wij te maken met een surrealist? Niet echt, want deze dichters duiken de droomwereld in, naar het onderbewustzijn en volgen 'de écriture automatique'.

In de jaren vijftig was Gerrit Kouwenaar freelance-medewerker van Vrij Nederland en redacteur van Podium. Later besprak hij beeldende kunst voor 't dagblad Het Vrije Volk en was hij redacteur van De Gids. Kouwenaar was behalve dichter ook vertaler van de toneelwerken van Brecht, Goethe, Schiller, Hochhuth, Tennessee, Pinter, Sartre en Dürrenmatt.
In 1967 ontving hij de Martinus Nijhoffprijs, in 1970 de P.C. Hooftprijs en in 1989 de Prijs der Nederlanse Letteren. Vele prijzen voor 'een van de grootste dichters van ons taalgebied', zegt de site van Querido. Ja, deze uitgever heeft van dit gigantische oeuvre – een veertigtal bundels – meer dan de helft uitgegeven. In de winkel ligt nu op tafel de paperback Helder maar grijzer voor 16,95€. Zijn beste bundel Totaal witte kamer is ook weer voor 17,95€ beschikbaar. Deze was vorige week snel uitverkocht, maar weer snel herbesteld.

Momenteel niet beschikbaar, zijn de drie bundels: Gedichten 1948 – 1978, De tijd staat open en Vallende stilte. Maar deze drie bundels, respectievelijk uit 1982, 1996 en 2008 zullen waarschijnlijk weer snel een herdruk beleven.

Zelf kocht ik eind jaren tachtig de verzamelbundel Gedichten 1948-1978; in de jaren negentig, de kleurrijke Een eter in het najaar, een keuze uit eigen werk.
Uit de eerste bundel las ik toen vele malen dit is, een gedicht uit 1980 dat zo klinkt: 
 
Dit is niet mooi/ dit is niet onleesbaar/ dit is niet voor kinderen/
dit is geen geheimtaal/ dit verheft niet het volk/
dit is de binnenkant/ van je buitendeur, dit ken je/ toch: je hand/ vergroeid met de klink/
op de mat onder je voet/ hat dagblad het weekblad het maandblad/ het jaaroverzicht/
het sneeuwt in de hitte/ het sterft in de vrede, de letter/ heeft alles gegeten, niets/ is niet
waar, niets is verleden, niets/ is verteerd –

En uit de tweede bundel, zo helder is het werkelijk zelden, dat in november 1988, zo leerde ik later, ter gelegenheid van zijn vijf en zeventigste verjaardag bij Querido was verschenen:
Zo helder is het werkelijk zelden, men ziet
het riet wit voor de verte staan
iemand klopt aan, vraagt water, het is
een verdwaalde jager
het antwoord is drinkbaar, zijn kromme weg
uitlegbaar in taal
in zijn weitas een bloedplas, het water
verspreekt zich al pratend in wijn
kijk, zegt hij, omstreeks het riet wijzend bij wijze
van afscheid, dit is een rouwmantel
later staat zijn glas daar nog, men ziet
het riet en eet wat – “

Zo'n slechte smaak had ik dus niet! 
Intrigerend, melancholiek, bezwerend, beschouwend, meditatief, vertwijfeld en speels, vind ik zijn gedichten. Velerlei toonaarden die de poëzie liefhebber zeker zullen aanspreken.

Echt duur zijn deze bundels niet, zeker als men zich laat verleiden door een van onze nationale taalkunstenaars. En leuk om te weten: Totaal witte kamer is in 2003 in het Frans vertaald door Pierre Gallissaires en Jan H. Mysjkin; een tweetalige uitgave met een ets van Constant bij Ergo Pers in Gent. 
In datzelfde jaar verscheen in Parijs een eerste Franse bloemlezing uit het werk van Kouwenaar onder de titel Une odeur de plumes brûlées bij Éditions Compact.



Tenny Frank

Geen opmerkingen:

Een reactie posten