26 oktober 2015

Over Russische poëzie

Bericht uit de boekhandel

Over de Russische poëzie



Begin jaren duizend van deze eeuw kocht ik Spiegel van de Russische poëzie, samengesteld door Willem G. Weststeijn en Peter Zeeman, in 2000 uitgegeven door Meulenhoff, en vertaald door een twintigtal mensen. Bij Perdu schafte ik een jaar of twee geleden de tweetalige editie Alexander Poesjkin, Jevgeni Baratynski, Fjodor Tjoettsjev Gedichten aan, gekozen en vertaald door Frans-Joseph van Agt, met een voorwoord van Jan Paul Hinrichs, in 1999 door Plantage in Leiden uitgegeven. Jewgeni Onegin van Poeskin had ik al sinds de jaren negentig in mijn kast staan; en Kwartet: Osip Mandelsjtam, Anna Achmatova, Marina Tsvetajeva, Boris Pasternak vertaald en van commentaar voorzien door Charles B. Timmer was in 1984 mijn eerste Russische bloemlezing, samen met Europese Nacht: Vladislav Chodasevitsj, Georgij Ivanov, Boris Poplavskij vertaald en van nawoord voorzien door Jan Paul Hinrichs.

Onlangs besloot ik mijn artikel te wijden aan de Bloemlezing van de Russische poëzie, samengesteld en vertaald door Marja Wiebes en Margriet Berg. Vreemd vind ik wel dat de eerst genoemde bundel echt nergens meer te krijgen is, de tweetalige editie van Plantage evenmin en Kwartet, nog slechts bij twee antiquariaten. Mijn voorkeur gaat uit naar de eerstgenoemde twee bundels omdat ik het voorwoord in deze bundels interessant en leerzaam vind.

Ik zal in mijn artikel vooral gebruik maken van de recensie van Jan Paul Hinrichs uit het NRC van 11 mei 2012, getiteld Russische gedichten in Nederlandse vertaling, Eenmaal kom ik je in Petersburg weer tegen. Waarom kies ik om het over de bundel van Wiebes en Berg te hebben? Omdat hij bij Perdu te krijgen is, en niet duur. De bundel omvat bovendien een tijdsbestek van vier eeuwen.

Daarnaast hebben wij afgelopen jaar bij Perdu een aantal avonden besteed aan de moderne Russische dichters. Is het dan niet aantrekkelijk om weer even in de tijd terug te gaan met deze omvangrijke bundel die begint met Gavrill Romanovitsj Derzjavin (1743-1816) en eindigt met Daniil Ivanovitsj Charms (1905-1942)! Een hele lange periode waarin vijftig dichters aan het woord komen.

Over deze bundel is door Arie van der Ent erg negatief geschreven in het NRC van 9 januari 1998 in een artikel getiteld 'Lucht, gehuld in nevelvlagen'. Marko Fondse reageerde hier onmiddellijk op in het NRC van 23 januari van datzelfde jaar. Hij schrijft het volgende in zijn artikel getiteld 'Russische poëzie': 'Met afgrijzen las ik Arie van der Ents bespreking van Berg & Wiebes' Bloemlezing van de Russische poëzie.

Afgrijzen om vele redenen. Om te beginnen: die apodiktische toon. Verder: Moet die hele zinloze "discussie" over het behoud van rijm en metrum weer ter tafel komen? Letterlijke vertalingen van poëzie leveren vrijwel nooit iets op. Wie leest poëzie letterlijk? De andere, metrisch-rijmende aanpak, mits in meestershanden, kan tot evenwaardige equivalenten leiden.'

En hij zegt verder: 'Er staan in deze bloemlezing vertalingen, naar Blok bijvoorbeeld, die ik hoger aansla dan de originelen, ware het alleen maar omdat diens pathetiek wat is afgezwakt in het herscheppingsproces. Ik beschouw dat persoonlijk als winst.' Wat mij het meest interesseerde is de vertaling. Hoe hebben de dichters een bepaald gedicht vertaald? Om met Blok (1880-1921) te beginnen, kies ik dit gedicht uit 1912, vertaald door Berg en Wiebes.
Nacht, straten, apotheek, lantaren
Een zinloos schijnsel in de mist.
Al leef je nog eens twintig jaren –
Geen uitweg – alles is beslist.
Je sterft en wordt opnieuw geboren,
Alles herhaalt zich vroeg of laat:
Rimpels in het kanaal bevroren,
Nacht, apotheek, lantaren, straat.
Je kunt dit herhalen, maar dan met de vertaling van Peter Zeeman uit de ander genoemde bundel, Spiegel van de Russische poëzie. Dan krijg je iets heel anders en dat maakt het spannend; de vraag 'wat beter is' is volgens mij zinloos.
Nacht, straat, drogisterij, lantaren,
Een ongerijmd en troebel licht.
Ook al verstrijken vele jaren –
Geen uitweg, alles blijft ontwricht.
Je sterft en treft na herbeginnen
De wereld in haar oude staat:
Nacht, gracht, ijskoude rimpelingen,
Drogisterij, lantaren, straat.
Met Osip Mandelstam (1891-1938) kun je hetzelfde doen en de vertalingen vergelijken. Het gaat hier om de eerste strofe van het gedicht getiteld 'Petropolis' uit 1916. In de vertaling van de twee dames luidt het als volgt:
Ik heb het koud. Petropolis is al
Door 't ijle voorjaar met groen dons behangen,
De deinende Nevá kan als een kwal
Mij met een lichte tegenzin bevangen.
Er vliegen kevers en libellen hier.
En langs de kademuur van de rivier
Schijnen de autolichten al van verre.
Als gouden spelden twinkelen de sterren.
Maar geen van deze sterren kan het aan
Het zwaar smaragd der golven neer te slaan.
De vertaling van Peter Zeeman klinkt weer heel anders. En ja, wat vindt de lezer het beste?
Ben koud. Een transparante lente deed
Petropolis in lichtgroen dons ontwaken,
Maar 't woelig water van de grachten weet,
Gelijk een kwal, mij misselijk te maken.
De glimwormen van auto's schieten voort
De kade langs van de rivier in 't noord.
Er vliegen stalen kevers en libellen,
De hemel is bezaaid met gouden spelden,
Maar geen der sterren evenaart de kracht
Van het massieve, golvende smaragd.
Hinrichs schrijft in een recensie getiteld 'Russische gedichten in Nederlandse vertaling' in 't NRC van vrijdag 11 mei 2012 het volgende over deze bundel:
'De keuze van Wiebe en Berg is tamelijk traditioneel. Hun boek heeft eerder het karakter van een overzicht dan van een persoonlijke interpretatie van het beschikbare materiaal: de grote dichters staan erin, en ter complementering van het plaatje zijn wat minder grote maar nog wel "vooraanstaande" dichters die niet eerder in Nederland vertaald waren van stal gehaald.' Hij heeft 't over Denis Davydov, de bohémien Anton Delvig en Vasili Zjoekovski.

Van Delvig (1798-1831) vind ik de eerste en de laatste strofen van het gedicht getiteld Inspiratie heel aardig:
'Niet vaak wordt inspiratie ons gegeven, / Ze zet de ziel in gloed, heel even maar; / De lieveling der muzen koestert haar / Zoals een martelaar zijn afscheid van het leven.' Het gedicht eindigt met deze terzine: 'Eer wordt door hem als hoogste deugd erkend, / Gelaster wreekt hij met zijn groot talent. / En evenals de goden zal hij nimmer sterven.'

Hinrichs vindt het jammer dat bepaalde gedichten ontbreken zoals de gedichten 'Het is niet goed beroemd te wezen' van Boris Pasternak en 'Voor de spiegel' van Chodasevitsj; maar daar staan verrassingen tegenover zoals het gedicht 'Ergens in de buurt van Magadan' (1956) van Zabolotski (1903-1958).
De laatste regels van dit gedicht uit 1956 vind ik zeer aangrijpend, niet iets wat je snel vergeet:

Zonder elkaar aan te kijken zonken – In de sneeuwstorm die rondom hen floot –
Op de koude sneeuwbedekte stronken
De oude mannen neer en vroren dood.
Paarden, uitgewerkt, aan 't eind gekomen,
't Sterfelijk bestaan was opgebrand,
Teder werden zij door zoete dromen
Snikkend weggevoerd naar 't verre land.
En geen wacht kan hen nu nog bereiken,
Geen konvooisoldaat pakt hen nog aan,
Slechts de opgekomen sterren kijken
Uit de hemel neer op Magadan.

Over het vertaalwerk van Berg en Wiebes zegt Hinrichs nog dat zij zich behalve in hun keuze ook in hun versificatie nadrukkelijk dienstbaar opstellen als vertalers en niet als verkapte dichteressen. Ze slagen er vrijwel steeds in rijm en metrum te bewaren zonder veel van de inhoud prijs te geven, want de kwaliteit van hun werk blijft tamelijk constant. Als naar mijn idee de fabels van Ivan Krylov en de gedichten van Ivan Boenin en Daniil Charms er kwalitatief toch uitspringen, is dat wellicht omdat Wiebes en Berg veel meer van deze auteurs hebben vertaald en er dus beter inzitten. Van Boenin die bevriend was met Tsjechov, Gorki en Tolstoj en die in 1933 als eerste Russische schrijver de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend kreeg voor Het leven van Arsenjev, laat ik u dit ongetiteld gedicht uit 1916 lezen:
Blauw behang dat helemaal vervaald is,
Slechts waar een portretje weggehaald is,
Is de kleur gebleven, enkel daar,
Waar de foto's hingen, jaar na jaar.
Van al wat het liefhad in het leven
Is het hart maar weinig bijgebleven,
Slechts van hen die niet meer zijn op aard
Is het onvergeetlijk spoor bewaard.
Ook uit 1916, dit gedicht dat in zijn ongenaakbare strakheid aan Ida Gerhardt doet denken:
Eens komt de dag dat ik verdwijn,
En hier, waar ik dan niet meer woon,
Zal alles nog hetzelfde zijn:
De bank, de tafel, de icoon.
En net als nu vliegt hier dan weer
Een bonte zijden vlinder rond,
Hij snort en fladdert op en neer
Tegen het lichtblauwe plafond.
En net als nu kijkt van omhoog
Door 't open raam de hemelboog,
En lokt de effen blauwe zee
Een ieder naar haar verten mee.
Boenins werk wordt vaak vergeleken met het proza van Toergenjev, Tolstoj, Tsjechov en Proust. Zijn invloed op schrijvers na hem is echter beperkt gebleven. Voor hen die zijn werk kennen en bewonderen blijft hij een grootheid uit een voorgoed verdwenen tijdperk.
Van Afanasj Afanasjevitsj Fet (1820-1892) vind ik dit werkwoordloze gedicht 'Fluistring, zachte ademhaling' uit 1850 heel bijzonder, 'niet alleen in het Russisch maar ook in het Nederlands een wonder van gecomprimeerdheid', zegt Hinrichs.
Fluistring, zachte ademhaling,
Nachtegalenlied,
Rimpelingen, zilvren straling,
Slaperige vliet.
Een betoverend geflonker
In het avondlicht,
Tijdloos spel van licht en donker
Op een lief gezicht,
Ambren weerschijn, wolkjes tussen
Rozenrood granaat,
En een vloed van tranen, kussen,
En de dageraad!..
Deze recensent zegt verder ook dat het gedicht 'Een dag van Daniil Charms', geschreven in het jaar 1937, 'uit de pen van Paul van Ostaijen lijkt te komen':
En daar zwemt een vis in de koele rivier,
En daar staat een huisje, een heel eind van hier,
En daar dreigt een hondje een koe met geblaf,
En daar bij de berg rijdt Petrov op een draf,
En daar op het huis staat een vlag in de top,
En daar op het veld komt het koren al op,
En zilver van 't stof zijn de blaadjes rondom,
En overal gonst het van vliegengebrom,
En daar worden meisjes in 't zonnetje bruin,
En overal bijengezoem in de tuin,
En daar is een gans die de vijver in glijdt,
En zo gaat de dag weer voorbij als altijd.
En als laatste dit gedicht van Mandelstam uit 1920 dat zo onnavolgbaar knap vertaald is dat het gewoon Mandelstam is:
Eenmaal kom ik je in Petensburg weer tegen,
Als begroeven wij de zon er in de grond,
En het zinloos woord, zo rijk aan zegen,
Komt dan voor het eerst uit onze mond.
In de sovjetnacht, fluweelzwart overtogen,
In 't fluweel van 's werelds ijdelheid,
Zingen nog de zegenrijke vrouwenogen,
Bloeien nog de bloemen tot in eeuwigheid.
Mijn grote favorieten zijn Ivan Boenin, Afanasj Fet, Anton Delvig en Daniil Charms.
Benieuwd wie uw favorieten zijn.

Tenny Frank

Geen opmerkingen:

Een reactie posten